Verslag van een nader schriftelijk overleg met de minister van OCW over het overleg met rectoren van de universiteiten over de wetenschappelijke integriteit en onafhankelijkheid - Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

Dit verslag van een schriftelijk overleg is onder nr. P toegevoegd aan dossier 31288 - Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid; Verslag van een nader schriftelijk overleg met de minister van OCW over het overleg met rectoren van de universiteiten over de wetenschappelijke integriteit en onafhankelijkheid
Document date 03-03-2025
Publication date 03-03-2025
Nummer KST31288P
Reference 31288, nr. P
External link original article
Original document in PDF

2.

Text

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2024-2025

31 288

Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

VERSLAG VAN EEN NADER SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 27 februari 2025

De leden van de vaste commissies voor Financiën1 en voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap2 hebben kennisgenomen van de brief van

28 oktober 2024 met de antwoorden op de vragen over het overleg met de rectoren van de universiteiten over de wetenschappelijke integriteit en onafhankelijkheid.3

Naar aanleiding hiervan is op 21 januari 2025 een brief gestuurd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

De Minister heeft op 21 februari 2025 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde nader schriftelijk overleg.

De waarnemend griffier voor dit verslag,

Van Dooren

1 Samenstelling:

Kroon (BBB) (ondervoorzitter), Van Wijk (BBB), Heijnen (BBB), Griffioen (BBB), Martens (GroenLinks-PvdA), Crone (GroenLinks-PvdA), Karimi (GroenLinks-PvdA), Van Gurp (GroenLinks-PvdA), Rosenmöller (GroenLinks-PvdA), Van Ballekom (VVD) (voorzitter), Geerdink (VVD), Vogels (VVD), Bovens (CDA), Bakker-Klein (CDA), Aerdts (D66), Moonen (D66), Van Strien (PVV), Visseren-Hamakers (PvdD), Baumgarten (JA21), Van Apeldoorn (SP), Holterhues (CU), Van den Oetelaar (FVD), Schalk (SGP), Hartog (Volt), Van Rooijen (50PLUS), Van der Goot (OPNL)

2 Samenstelling:

Lagas (BBB), Jaspers (BBB), Van Knapen (BBB), Roovers (GroenLinks-PvdA), Veldhoen (GroenLinks-PvdA) (ondervoorzitter), Fiers (GroenLinks-PvdA), Ramsodit (GroenLinks-PvdA), Rosenmöller (GroenLinks-PvdA), Kaljouw (VVD), Geerdink (VVD), Rietkerk (CDA) (voorzitter), Doornhof (CDA), Van Meenen (D66), Belhirch (D66), Van Kesteren (PVV), Nicolaï (PvdD), Van Bijsterveld (JA21), Van Apeldoorn (SP), Talsma (CU), Van den Oetelaar (FVD), De Vries (SGP), Perin-Gopie (Volt), Van Rooijen (50PLUS), Van der Goot (OPNL)

3 Kamerstukken I 2024/25, 31 288, O.

kst-31288-P

ISSN 0921 - 7371 's-Gravenhage 2025

BRIEF VAN DE VOORZITTERS VAN DE VASTE COMMISSIES VOOR FINANCIËN EN VOOR ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Den Haag, 21 januari 2025

De leden van de vaste commissies voor Financiën en voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben kennisgenomen van de brief van

28 oktober 2024 met de antwoorden op de vragen over het overleg met de rectoren van de universiteiten over de wetenschappelijke integriteit en onafhankelijkheid.1 De leden van de BBB-fractie en de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA, VVD en D66 gezamenlijk hebben naar aanleiding hiervan nadere vragen en opmerkingen. De leden van de JA21-fractie sluiten zich aan bij de vragen van de BBB-fractie.

Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie

Naar aanleiding van uw beantwoording betreft de buitenlandse inmenging op Nederlandse universiteiten,2 willen de leden van de BBB-fractie graag uw aandacht vragen voor ernstige, ongewenste buitenlandse activiteiten binnen het domein van uw verantwoordelijkheden. Dit wordt in sommige stukken ook wel Ongewenste Buitenlandse Inmenging (OBI) genoemd en kan gaan om extremisme en spionage, maar ook om andere vormen van ongewenste beïnvloeding, zoals ongewenste buitenlandse politieke propaganda, politieke netwerkvorming en het lobbyen ten nadele van Nederland. De leden van de BBB-fractie hebben daarover de volgende vragen:

  • 1. 
    Kunt u aangeven hoeveel hoogleraren, docenten, promovendi en studenten uit ondemocratische landen er jaarlijks op Nederlandse universiteiten en hogescholen zijn? Uit welke landen vooral? Welk beleid voert u om de risico's op ongewenste buitenlandse beïnvloeding die hieruit voortvloeien te beperken? Ziet u mogelijkheden om al dan niet in samenspraak met uw collega's en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten meer maatregelen te nemen om risico's hierin te verminderen?
  • 2. 
    De leden van de BBB-fractie lezen dat u werkt aan een wetsvoorstel voor de screening van buitenlandse studenten, promovendi, onderzoekers en wetenschappers.3 Loopt dit proces nog en zo ja, hoe ver staat het hiermee? Bent u bereid in het wetsvoorstel op te nemen dat studenten, promovendi, onderzoekers en wetenschappers uit bepaalde ondemocratische landen voor bepaalde vakgebieden een screening moeten doorstaan, zoals nu voor vertrouwensfuncties in Nederland gebruikelijk is?
  • 3. 
    De leden van de BBB-fractie lezen in de brief van 11 maart 20244 dat ongeveer 2000 van de 3800 buitenlandse promovendi die in Nederland zijn de Chinese nationaliteit hebben. Bent u het met deze leden eens dat dit buitenproportioneel veel is en gevaarlijk voor kennisverlies dan wel spionage? Kunt u aangeven hoeveel Nederlandse en Europese promovendi in China zijn? Is de wetenschappelijke samenwerking met China in disbalans en loopt Nederland daarbinnen niet veel te grote risico's op OBI?
  • 4. 
    Bent u bekend met pogingen van buitenlandse mogendheden of hun (inlichtingen)diensten om polarisatie op Nederlandse universiteiten en

hogescholen aan te wakkeren? Te denken valt hierbij bijvoorbeeld aan Rusland, China en Iran. Bent u voorts bekend met het opzettelijk naar Nederland sturen van studenten, onderzoekers, wetenschappers of docenten met ondemocratisch of radicaal gedachtengoed met als doel misbruik en negatieve beïnvloeding van hun omgeving in Nederland? Heeft u hiertegen al beleid? Zo ja, wat is het beleid en ziet u mogelijkheden dit beleid te versterken?

  • 5. 
    Welk beleid voert u om te voorkomen dat extremistisch gedachtengoed door buitenlandse docenten op of buitenlandse contacten van Nederlandse universiteiten en hogescholen, bijvoorbeeld binnen de Sociale Wetenschappen wordt geïntroduceerd en verspreid door het voorschrijven van lesstof of opname van literatuur in bibliotheken? Wat betreft extremistische lesmethodes en -technieken? Ziet u mogelijkheden het beleid hiertegen te versterken?
  • 6. 
    Hebben, zo vragen de leden van de BBB-fractie, de Nederlandse veiligheidsdiensten een bestand met personen die eerder in andere landen op universiteiten of hogescholen actief zijn geweest met extremistische activiteiten, polarisatie of spionage, dus die zo mogelijk uit Nederland moeten worden geweerd? Kan een aantal van deze personen nu preventief door Nederland tot persona non grata worden verklaard? Zo niet, ziet u mogelijkheden een dergelijke aanpak te ontwikkelen? Misschien in Europeesverband of door Europol?
  • 7. 
    In de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid van 17 oktober

2024 over «Stand van zaken aanpak ongewenste buitenlandse inmenging (OBI)»,5 wordt op het terrein van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ingegaan op informeel onderwijs van kinderen in de leeftijd van 4 tot en met 17 jaar. Ziet u het nut ook informeel onderwijs aan en rond universiteiten en hogescholen aan dit OBI-programma toe te voegen?

  • 8. 
    Bent u bereid de Chinese programma's op de scholen die worden genoemd in het rapport Chinese invloed op onderwijs in Nederland van Instituut Clingendael te laten beëindigen?6 Of zijn die inmiddels al gestopt?
  • 9. 
    Bij recente gewelddadige protesten aan Nederlandse universiteiten en bij openbare orde incidenten leken in Nederland gevestigde buitenlandse studenten en buitenlandse medewerkers van Nederlandse universiteiten en hogescholen betrokken.7 Kunt u dit op verzoek van deze leden bevestigen? Kunt u een beeld schetsen hoe vaak dit en in welke vormen dit het geval is?
  • 10. 
    Met welke ondemocratische landen heeft Nederland verdragen over wetenschappelijke samenwerking, uitwisselingen van wetenschappers en het in Nederland laten studeren van studenten en promovendi? Bent u bereid deze verdragen te evalueren om risico's op OBI voor de Nederlandse wetenschap en hoger onderwijs te verkleinen?
  • 11. 
    Vallen de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen en de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek onder dezelfde wet- en regelgeving en het beleid om OBI tegen te gaan? Neemt u hen daarin nu al steeds mee? Indien dit niet het geval is, wilt u op verzoek van deze leden toezeggen dit wel te gaan doen?
  • 12. 
    Graag vragen de leden van de BBB-fractie ook aandacht voor de Nederlandse organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO), als belangrijke kennisorganisatie niet-oninteressant voor buitenlandse spionage. TNO bestaat uit Defensie-gerelateerde delen die moeten voldoen aan het strenge beveiligingsbeleid van het

Ministerie van defensie. Bent u bereid aan de overige TNO-delen op te leggen dat zij aan de even hoge beveiligingseisen moet gaan voldoen?

  • 13. 
    Wetenschappelijke organisaties en wetenschappelijke kennis lijken niet (expliciet) te worden meegenomen als deel van het stelsel voor de bescherming van de Nederlandse vitale infrastructuur. Het (door buitenlandse organisaties) bemachtigen van cruciale kennis en verlies van onze voorsprong lijkt niet te zijn opgenomen als risico bij de bepaling van vitale sectoren, locaties en zogenaamde vertrouwensfuncties, aldus de leden van de BBB-fractie. Bent u het met deze leden eens dat dit een onwenselijke lacune is? Zo ja, bent u bereid toe te zeggen hier beleid op te gaan voeren en dit gat te dichten? Bent u voornemens dit op te nemen in de wet op de kennisveiligheid die wordt voorbereid?
  • 14. 
    Bent u bekend met gevallen van ongewenste buitenlandse invloeden bij Nederlandse culturele instellingen die vallen onder uw verantwoordelijkheid? Deze leden denken hierbij met name aan de media. Kunt u verhelderen welk beleid u hier voert en ziet u mogelijkheden dit beleid te versterken?
  • 15. 
    Deze leden lezen in de brief van 11 maart 2024 dat op Europees- en Internationaal niveau wordt samengewerkt in het bevorderen van kennisveiligheid in het hoger onderwijs.8 Ziet u mogelijkheden om met de Minister van Buitenlandse Zaken meer te gaan samenwerken tegen extremisme en andere vormen van OBI op universiteiten en hogescholen?

Vragen van de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA, VVD en D66 gezamenlijk

U stelt dat verbondenheid aan commerciële advieskantoren geen invloed heeft op de onafhankelijkheid van hoogleraren. Die stelling delen de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA, VVD en D66 gezamenlijk niet per se. Een tweede dienstverband of verbintenis waarbij commerciële belangen een (hoofd)rol spelen, kan direct raken aan de academische onafhankelijkheid. Hoewel dergelijke verbintenissen op zichzelf niet per definitie problematisch zijn, achten de aan het woord zijnde leden het wenselijk dat een aanzienlijk deel van de hoogleraren op een faculteit géén banden heeft met commerciële partijen. Deelt u de opvatting dat het voor de academische onafhankelijkheid gunstig is als een deel van de hoogleraren niet tevens verbonden is aan commerciële advieskantoren?

Daarnaast schrijft u dat de verantwoordelijkheid voor academische onafhankelijkheid bij de universiteiten ligt. De leden van voornoemde fracties hebben enig begrip voor deze opstelling, gezien artikel 23 van de Grondwet en de Wet op het Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek (WHW). Echter, in dit geval is geen sprake van aantasting van academische vrijheid door de Minister, maar juist van het nemen van stelselverantwoordelijkheid om academische onafhankelijkheid te waarborgen. Dit begint met een helder beeld van de situatie: hoeveel hoogleraren hebben een commerciële nevenfunctie die hun onafhankelijkheid kan beïnvloeden?

U stelt niet te weten hoeveel hoogleraren fiscaliteit verbonden zijn aan commerciële advieskantoren. Dat deze gegevens voor andere vakgebieden ook niet beschikbaar zijn, zoals u aangeeft, achten deze leden hier niet relevant, omdat de discussie zich in het bijzonder op het terrein van fiscaliteit toespitst. De aan het woord zijnde leden zijn ervan overtuigd dat de gevraagde informatie wel degelijk te achterhalen is. Daarom verzoeken deze leden de regering opnieuw om inzichtelijk te maken hoeveel hoogleraren wel en niet verbonden zijn aan commerciële advieskantoren.

De leden van de vaste commissies voor Financiën en voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zien uw reactie met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag uiterlijk binnen vier weken na dagtekening van deze brief.

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën,

Van Ballekom

De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Rietkerk

BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 21 februari 2025

Hierbij stuur ik u de antwoorden op de vragen van de commissie over mijn brief van 28 oktober 2024 inzake het overleg met rectoren van de universiteiten over de wetenschappelijke integriteit en onafhankelijkheid.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

E.E.W. Bruins

I. Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie

De leden van de BBB-fractie hebben mij vragen gesteld over ongewenste buitenlandse inmenging in het hoger onderwijs en de wetenschap. De leden van de fractie van JA21 hebben zich daarbij aangesloten.

1.

De leden vragen of ik kan aangeven hoeveel hoogleraren, docenten, promovendi en studenten uit ondemocratische landen er jaarlijks op Nederlandse universiteiten en hogescholen zijn. Uit welke landen komen zij vooral? Ook vragen de leden welk beleid ik voer om de risico's op ongewenste buitenlandse beïnvloeding die hieruit voortvloeien te beperken. Daarnaast vragen zij naar de mogelijkheden om al dan niet in samenspraak met mijn ambtsgenoten en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten meer maatregelen te nemen om risico's hierin te verminderen.

Er wordt niet centraal bijgehouden hoeveel hoogleraren, docenten, promovendi en studenten uit ondemocratische landen er jaarlijks aan Nederlandse universiteiten en hogescholen werken of studeren. In het kader van de kabinetsbrede aanpak kennisveiligheid hoger onderwijs en wetenschap hebben de kennisinstellingen aandacht voor mogelijke risico's bij het aangaan van internationale samenwerking. Die risico's zien onder andere toe op pogingen tot buitenlandse inmenging, zo als met de sector samen vastgelegd in de Nationale Leidraad Kennisveiligheid. De inlichtingen- en veiligheidsdiensten stellen dreigingsbeelden op die inzicht bieden in welke nationale veiligheidsbelangen geschaad (kunnen) worden door statelijke actoren en op welke wijze dat gebeurt of kan gebeuren. De kennisinstellingen gebruiken deze dreigingsbeelden bij het beoordelen van risico's. Ook raadplegen de instellingen het Loket Kennisveiligheid. Op het Loket zijn verschillende ministeries en overheidsdiensten aangesloten. Het Loket geeft informatie en advies over risico's en welke maatregelen de instellingen kunnen treffen om de risico's bij internationaal samenwerken te mitigeren. Daarnaast faciliteert het loket een learning community, waarbij het kennisveld onderlinge ervaringen uitwisselt en zo gezamenlijk de kennis en kunde over veilige internationale samenwerking vergroot.

2.

De leden van de BBB-fractie hebben gelezen dat ik werk aan een wetsvoorstel voor de screening van buitenlandse studenten, promovendi, onderzoekers en wetenschappers. Zij willen weten of dit proces nog loopt en zo ja, hoe ver het hiermee staat. Daarbij vragen de leden of ik bereid ben in het wetsvoorstel op te nemen dat studenten, promovendi, onderzoekers en wetenschappers uit bepaalde ondemocratische landen voor bepaalde vakgebieden een screening moeten doorstaan, zoals nu voor vertrouwensfuncties in Nederland gebruikelijk is.

Ik werk inderdaad, samen met de Minister van Justitie en Veiligheid en met de Minister van Economische Zaken, aan het wetsvoorstel screening kennisveiligheid. Mijn streven is om dit wetsvoorstel in de eerste helft van 2025 in openbare internetconsultatie te brengen. De voorgenomen te screenen doelgroep betreft een ieder, ongeacht nationaliteit, die toegang kan krijgen tot sensitieve kennis of technologie op een Nederlandse kennisinstelling. Bij het ontwerp van het wetsvoorstel heb ik onderzocht of het mogelijk is om alleen onderzoekers en studenten uit bepaalde landen of derde landen buiten de EU te screenen. Dit is juridisch niet mogelijk gebleken. Ik heb hierover ook advies ontvangen van het College voor de Rechten van de Mens en de Landsadvocaat. Over de uitkomsten van deze adviezen en de gevolgen voor het wetsvoorstel screening kennisveiligheid heb ik recent de Tweede Kamer geïnformeerd.9

3.

De leden van de BBB-fractie lezen in de brief van 11 maart 2024 dat ongeveer 2000 van de 3800 buitenlandse promovendi die in Nederland zijn de Chinese nationaliteit hebben. Zij vragen of ik het met deze leden eens ben dat dit buitenproportioneel veel is en gevaarlijk voor kennisverlies dan wel spionage. Daarbij vragen zij of ik kan aangeven hoeveel Nederlandse en Europese promovendi in China zijn, en of de wetenschappelijke samenwerking met China in disbalans en loopt Nederland daarbinnen niet veel te grote risico's op OBI.

In mijn brief staat dat in 2023 meer dan de helft van de internationale beurspromovendi die in Nederlandse kennisinstellingen werkzaam zijn, gefinancierd werd door de China Scholarship Council (CSC). Dit aantal is op zichzelf niet meteen een gevaar voor de nationale veiligheid. Het betekent echter niet dat ik geen zorgen heb rondom dit beurzenprogramma. Daarom heb ik een onderzoek aangevraagd bij Clingendael, dat begin 2024 is opgeleverd. De aanbevelingen uit het rapport volg ik samen met de kennisinstellingen op. Het is belangrijk, net als bij het gehele kennisveiligheidsbeleid, dat instellingen bij het inhuren van een internationale promovendus, bijvoorbeeld met een CSC-beurs, van geval tot geval beoordelen of er kennisveiligheidsrisico's zijn en of de betreffende risico's zijn te mitigeren.

Ik heb geen zicht op aantallen van Nederlandse of Europese promovendi in China, maar het is aannemelijk dat er meer Chinezen naar Nederland komen dan omgekeerd. Wederkerigheid en balans in de samenwerking met China is van belang. De wederkerigheid zit niet alleen in de aantallen over en weer, maar ook in de kansen die beide partijen kunnen pakken. Internationale beurspromovendi, zoals van de CSC, worden zeer gewaardeerd door de Nederlandse kennisinstellingen, zo blijkt uit het onderzoek van Clingendael. Dankzij deze beurspromovendi kan er meer en hoogwaardiger onderzoek worden gedaan en draagt dit bij aan een betere kennis- en concurrentiepositie van Nederland. Daarnaast profiteert

Nederland van de bredere wetenschapssamenwerking met China. China is een grote kennismacht en blijft een belangrijke partner voor het aanpakken van wereldwijde uitdagingen zoals klimaatverandering, volksgezondheid en voedselzekerheid. Bij de wetenschappelijke samenwerking met China sluit ik aan bij het kabinetsbrede Chinabeleid,10 waarbij we de samenwerking met kennisinstellingen bevorderen waar dit onze belangen dient.

Bewustwording over risico's bij samenwerkingen, waaronder ongewenste buitenlandse inmenging, is daarbij van groot belang. Ik voer daarom een constante dialoog met kennisinstellingen als onderdeel van de aanpak kennisveiligheid. Het tegengaan van heimelijke inmenging door statelijke actoren maakt daar ook onderdeel van uit.

4.

De leden willen weten of ik bekend ben met pogingen van buitenlandse mogendheden of hun (inlichtingen)diensten om polarisatie op Nederlandse universiteiten en hogescholen aan te wakkeren. Te denken valt hierbij bijvoorbeeld aan Rusland, China en Iran. Daarbij zijn zij benieuwd of ik bekend ben met het opzettelijk naar Nederland sturen van studenten, onderzoekers, wetenschappers of docenten met ondemocratisch of radicaal gedachtengoed met als doel misbruik en negatieve beïnvloeding van hun omgeving in Nederland. Zij willen weten of ik hier al beleid op heb en zo ja, wat dat is en of ik mogelijkheden zie om dat beleid te versterken.

Ik ben niet bekend met specifieke voorvallen, maar het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren van de NCTV en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten schetst hoe statelijke actoren (heimelijke) beïnvloedingsactiviteiten in Nederland ontplooien.11 Die kunnen ook gericht zijn op het hoger onderwijs en de wetenschap.

Voor dit fenomeen is de aanpak tegen ongewenste buitenlandse inmenging en beïnvloeding (OBI) ingesteld, onder aanvoering van de Ministers van Justitie en Veiligheid en van Buitenlandse Zaken en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Mijn ministerie is aangesloten op deze aanpak. De aanpak bestaat uit meerdere actielijnen. Voorbeelden van deze actielijnen zijn het inrichten van een centrale OBI-meldfunctie, het opstellen van een fenomeenanalyse, het ontwikkelen van een communicatieaanpak, het vergroten van de bewustwording over OBI en het uitbreiden van de strafbaarstelling van spionage.

Ik intensiveer de samenwerking binnen het Rijk bij de aanpak OBI en onderzoek momenteel hoe OBI gericht op kennisinstellingen, buitenlandse studenten en onderzoekers verder kan worden opgepakt binnen deze aanpak. Ik voer daarom een constante dialoog met kennisinstellingen als onderdeel van de aanpak kennisveiligheid, onder andere ter bevordering van bewustwording van het fenomeen. Universiteiten en hogescholen zijn primair verantwoordelijk voor het borgen van een veilige leer- en werkomgeving.

De onderwijsinstellingen in Nederland kennen een lange, rijke geschiedenis van vrijheid van meningsuiting en academische vrijheid en zijn juist de plekken van open dialoog. Iedereen heeft hier de ruimte om te leren, zich te uiten en met elkaar in discussie te gaan. Echter, daar waar sprake is van strafbare feiten, zoals uitlatingen die aanzetten tot haat, geweld, discriminatie, of opruiend zijn of (onnodig) beledigend, is het zaak dat de instelling aangifte doet. Strafrechtelijk optreden is dan in concrete gevallen mogelijk door de politie en het Openbaar Ministerie.

5.

De leden willen weten welk beleid ik voer om te voorkomen dat extremistisch gedachtengoed door buitenlandse docenten op of buitenlandse contacten van Nederlandse universiteiten en hogescholen (bijvoorbeeld binnen de Sociale Wetenschappen) wordt geïntroduceerd en verspreid door het voorschrijven van lesstof of opname van literatuur in bibliotheken. Zij zijn benieuwd hoe dat zit met betrekking tot extremistische lesmethodes en -technieken? Daarnaast willen de leden graag weten of ik mogelijkheden zie om het beleid hiertegen te versterken.

Aan de instellingen voor hoger onderwijs wordt de academische vrijheid in acht genomen. Dit is wettelijk geborgd en betekent dat medewerkers aan wetenschappelijke instellingen in vrijheid hun onderzoek kunnen doen, hun bevindingen naar buiten kunnen brengen en onderwijs kunnen

geven.12 Daarbij zijn de colleges van bestuur van de universiteiten en hogescholen verantwoordelijk voor het borgen van de academische vrijheid en de zorg voor een veilige leer- en werkomgeving ten behoeve van onderwijs en onderzoek. Academische vrijheid moet geborgd worden onafhankelijk van de bron van financiering. Voorts zijn de instellingen voor hoger onderwijs reeds verplicht het maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef van hun studenten te bevorderen. Dit houdt ten minste in dat dat de instellingen, met inbegrip van degenen die heb formeel en informeel vertegenwoordigen, zich onthouden van discriminatoire gedragingen en uitlatingen.

Als Minister verwacht ik van instellingen dat zij alles eraan doen om zowel de academische vrijheid als het maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef - en de veilige leer- en werkomgeving - te borgen. Dat houdt in dat zij regelmatig hun risico's inventariseren en proportioneel veiligheidsbeleid voeren en daarnaast met hun academische gemeenschap het gesprek hierover voeren, zodat extremistisch gedachtengoed geen voet aan de grond krijgt in de instellingen.

OCW heeft een stelselverantwoordelijkheid in het scheppen van de noodzakelijke randvoorwaarden voor academische vrijheid. Daarnaast is het van belang dat ook de politiek deze academische vrijheid respecteert.

6.

De leden van de BBB-fractie willen weten of de Nederlandse veiligheidsdiensten een bestand hebben met personen die eerder in andere landen op universiteiten of hogescholen actief zijn geweest met extremistische activiteiten, polarisatie of spionage, dus die zo mogelijk uit Nederland moeten worden geweerd. Zij vragen zich af of een aantal van deze personen nu preventief door Nederland tot persona non grata worden verklaard. Mocht dat niet het geval zijn, dan vragen de leden van de BBB-fractie zich af of er mogelijkheden zijn een dergelijke aanpak te ontwikkelen. Dit zou bijvoorbeeld in Europees verband of door Europol kunnen.

De inlichtingen- en veiligheidsdiensten houden de dreiging van statelijke inmenging nauwlettend in de gaten en zetten zich in om de zwaarste vormen van statelijke inmenging tegen te gaan. In hun openbare jaarverslagen maken de diensten melding van hun bevindingen over dit onderwerp. Verder doe ik geen mededelingen over de werkwijze van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.

7.

In de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid van

17 oktober 2024 over «Stand van zaken aanpak ongewenste buitenlandse inmenging (OBI)», wordt op het terrein van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ingegaan op informeel onderwijs van kinderen in de leeftijd van 4 tot en met 17 jaar. De leden van de BBB-fractie willen weten of het nut heeft ook informeel onderwijs aan en rond universiteiten en hogescholen aan dit OBI-programma toe te voegen.

De zorg voor een veilige leer- en werkomgeving ligt bij de colleges van bestuur. Daar zijn geen specifieke onderwijssoorten of activiteiten van uitgezonderd. Ik ga ervan uit dat zij door het uitvoeren van risicobeoorde-

lingen voldoende oog hebben voor de risico's van ongewenste buitenlandse inmenging via informeel onderwijs op de campussen.

8.

De leden vragen mij of ik bereid ben de Chinese programma's op de scholen die worden genoemd in het rapport Chinese invloed op onderwijs in Nederland van Instituut Clingendael te laten beëindigen, of dat deze inmiddels al zijn gestopt.

Vanwege de terechte zorgen die er zijn om beïnvloeding van de Chinese Communistische Partij via Confucius-instituten heeft mijn voorganger betrokken instellingen in het hoger onderwijs reeds geadviseerd om de samenwerking met Confucius-instituten te beëindigen.13 Enkele instellingen hebben de banden helemaal verbroken. Andere kennisinstellingen besloten de Confucius-instituten meer op afstand te plaatsen, zowel fysiek als door aanpassingen van de organisatiestructuur om zo beïnvloeding te voorkomen.

De bevindingen van het rapport uit 2020 geven aan dat er geen informatie naar voren is gekomen die wijst op politieke beïnvloeding of (zelf)censuur in het voortgezet onderwijs in Nederland via de Confucius Instituten. Een mogelijke oorzaak is dat het publieke debat rondom de instituten de betrokken partijen alert heeft gemaakt. De conclusie luidt dat er geen beïnvloeding in het voortgezet onderwijs plaats vindt. Ik zie daarom geen aanleiding om scholen in het voortgezet onderwijs nu te adviseren om samenwerking te laten beëindigen.

9.

Bij recente gewelddadige protesten aan Nederlandse universiteiten en bij openbare orde incidenten leken in Nederland gevestigde buitenlandse studenten en buitenlandse medewerkers van Nederlandse universiteiten en hogescholen betrokken. De leden van de BBB-fractie willen weten of ik dit kan bevestigen, en of ik een beeld kan schetsen van hoe vaak dit en in welke vormen dit het geval is.

Het recht op demonstratie is een groot goed. Echter, bij het uitoefenen van dat recht hoort geen geweld. Ik heb instellingen opgeroepen aangifte te doen tegen geweldsplegers zodat politie en justitie hiertegen kunnen optreden. Als Minister heb ik geen rol in specifieke casuïstiek. Voor een algemener beeld over buitenlandse inmenging in het hoger onderwijs verwijs ik naar de fenomeenanalyses die de veiligheidsdiensten regelmatig opstellen.14

10.

De leden van de BBB-fractie zijn benieuwd met welke ondemocratische landen Nederland verdragen heeft over wetenschappelijke samenwerking, uitwisselingen van wetenschappers en het in Nederland laten studeren van studenten en promovendi. Daarnaast willen zij graag weten of ik bereid ben deze verdragen te evalueren om risico's op OBI voor de Nederlandse wetenschap en hoger onderwijs te verkleinen.

Wetenschap is bij uitstek internationaal van aard, en daarom heeft Nederland diverse verdragen over wetenschappelijke samenwerking. Deze verdragen zijn doorgaans bedoeld om de samenwerking op het gebied van wetenschap tussen de landen te bevorderen, de verdragen bevatten geen verplichting tot het aangaan van samenwerkingsprojecten onder het betreffende verdrag. Dit betekent dat Nederland altijd het recht behoudt om bepaalde samenwerkingsprojecten niet aan te gaan als dit niet wenselijk is (om welke reden dan ook).

Nederland heeft bilaterale verdragen op wetenschappelijk gebied met de VS, China, Japan, Zuid-Afrika, België, Portugal, Spanje en het VK. De bestuursvorm waarin een land een volk regeert is niet een voorwaarde voor het evalueren van een lopend verdrag.

De risico's van ongewenste buitenlandse inmenging worden meegenomen in de Rijksbrede Aanpak Ongewenste Buitenlandse Inmenging. Deze aanpak is landenneutraal en het beleid hierop wordt opgesteld onafhankelijk van het feit of er wel of niet een verdrag is met een betreffend land.

11.

De leden van de BBB-fractie vragen zich af of de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen en de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek onder dezelfde wet- en regelgeving en het beleid vallen om OBI tegen te gaan. Zij willen graag weten of ik hen daarin nu al meeneem. Indien dat niet het geval is, verzoeken zij mij om een toezegging om dat wel te gaan doen.

Hoewel de juridische basis onder de genoemde kennisinstellingen en instituten niet gelijk is, houd ik hen wel aan dezelfde normen. De Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) en de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) zijn belangrijke partners in de aanpak kennisveiligheid. Onderdeel van deze aanpak is het tegengaan van heimelijke beïnvloeding. Ik denk hierbij bijvoorbeeld aan het opbouwen van de kennisbasis over dit fenomeen en de bewustwording en het handelingsperspectief binnen kennisinstellingen te verhogen. Zij kunnen bij het Loket Kennisveiligheid terecht voor vragen en advies, en maken ook onderdeel uit van de learning community. Daarnaast kunnen NWO en KNAW gebruik maken van de middelen die binnen OBI zijn ontwikkeld, zoals de communicatieaanpak.

Tot slot heeft de Tweede Kamer ingestemd met een wetsvoorstel om meer vormen van spionage strafbaar te stellen. Ik kijk uit naar de behandeling van dit wetsvoorstel in uw Kamer. De toevoeging aan het Wetboek van Strafrecht maakt het mogelijk om op te treden tegen nieuwere vormen van spionage, zoals digitale spionage en diasporaspionage.

12.

Graag vragen de leden van de BBB-fractie ook aandacht voor de Nederlandse organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO), als belangrijke kennisorganisatie niet-oninteressant voor buitenlandse spionage. TNO bestaat uit Defensie-gerelateerde delen die moeten voldoen aan het strenge beveiligingsbeleid van het Ministerie van defensie. De leden vragen mij daarom of ik bereid ben aan de overige TNO-delen op te leggen dat zij aan de even hoge beveiligingseisen moet gaan voldoen.

Ik ben met mijn ambtsgenoot van Economische Zaken, waar TNO onder valt, in overleg hoe de screening, in het kader van kennisveiligheid, van medewerkers in het wetenschappelijke en toegepaste onderzoek op sensitieve kennisgebieden kan worden vormgegeven.

13.

De leden van de BBB-fractie stellen dat wetenschappelijke organisaties en wetenschappelijke kennis niet (expliciet) lijken te worden meegenomen als deel van het stelsel voor de bescherming van de Nederlandse vitale infrastructuur. Het (door buitenlandse organisaties) bemachtigen van cruciale kennis en verlies van onze voorsprong lijkt niet te zijn opgenomen als risico bij de bepaling van vitale sectoren, locaties en zogenaamde vertrouwensfuncties, aldus de leden van de BBB-fractie. De leden vragen mij of ik het eens ben dat dit een onwenselijke lacune is. Mocht dat het geval zijn, dan willen zij weten of ik bereid ben toe te zeggen hier beleid op te gaan voeren en dit gat te dichten. Tot slot willen zij graag weten of ik voornemens ben dit op te nemen in de wet op de kennisveiligheid die wordt voorbereid.

Wetenschappelijke organisaties en wetenschappelijke kennis heb ik niet als vitaal proces aangemerkt. Wel werk ik samen met de kennisinstellingen al geruime tijd aan het versterken en verhogen van de veiligheid en weerbaarheid in de kennissector. Weerbaarheid van wetenschap en onderzoek is nodig in het kader van onze nationale en internationale veiligheid. Daarvoor is de brede aanpak kennisveiligheid ontwikkeld15, die moet bijdragen aan onder andere het voorkomen van ongewenste kennisen technologieoverdracht en het behouden van technologisch leiderschap. Onder kennisinstellingen versta ik hoger onderwijs- en wetenschappelijke onderzoeksinstellingen alsook zogenoemde TO2-instellingen, zoals TNO. De aankomende wet screening kennisveiligheid zal ook op deze doelgroep van toepassing zijn.

Overigens kunnen waar nodig vertrouwensfuncties, in de zin van de Wet veiligheidsonderzoeken, worden aangewezen bij kennisinstellingen. Daarnaast bezie ik op dit moment, in overleg met de Minister van Justitie en Veiligheid, of hoger onderwijsinstellingen moeten worden aangewezen als essentiële of belangrijke entiteit als bedoeld in de aankomende Cyberbeveiligingswet. Deze wet zal strekken tot implementatie van de herziene Europese Netwerk- en informatiebeveiligingsrichtlijn (NIS2-richtlijn), die tot doel heeft om een hoog niveau van cyberbeveiliging bij organisaties te bereiken.

14.

De leden van de BBB-fractie vragen mij of ik bekend ben met gevallen van ongewenste buitenlandse invloeden bij Nederlandse culturele instellingen die vallen onder mijn verantwoordelijkheid. Deze leden denken hierbij met name aan de media. Zij vragen mij daarnaast om te verhelderen welk beleid ik hier voert en of ik mogelijkheden zie om dit beleid te versterken.

Er is bij mij een aantal gevallen bekend van cyberaanvallen vanuit het buitenland bij Nederlandse culturele instellingen die vallen onder mijn directe verantwoordelijkheid. Vanwege veiligheidsredenen kan ik verder niets over de toedracht van deze aanvallen melden.

Naar ongewenste buitenlandse beïnvloeding (OBI) van het medialandschap is vorig jaar door het China Knowledge Network (CKN) onderzoek gedaan.[1] Zij richtten zich specifiek op Chinese beïnvloeding en uit het onderzoek blijkt dat met name correspondenten in China te maken krijgen met pogingen tot beïnvloeding. Om de weerbaarheid van de mediasector tegen deze vormen van beïnvloeding te vergroten doen de onderzoekers van het CKN aanbevelingen aan de overheid. Er wordt nu samen met de betrokken ministeries bekeken hoe die aanbevelingen opgevolgd kunnen worden.

Journalisten die te maken krijgen met ongewenste vormen van beïnvloeding uit het buitenland in de vorm van bedreiging of intimidatie kunnen zich wenden tot PersVeilig. PersVeilig verzorgt daarnaast trainingen om de weerbaarheid van journalisten te vergroten. Dit jaar wordt PersVeilig een permanente stichting die structureel gefinancierd wordt door het Ministerie van OCW. Op deze manier kan PersVeilig dit goede werk voortzetten.

Ten slotte, waar het gaat over OBI in de vorm van desinformatie volgt dit kabinet de Rijksbrede strategie voor de aanpak van desinformatie. Hierover heeft de Minister van BZK de Tweede Kamer vorig jaar geïnformeerd.

Om de erfgoedsector (waaronder ook musea, archieven en bibliotheken) weerbaarder te maken tegen hybride dreigingen, heeft mijn ministerie eind vorig jaar een Taskforce veilig erfgoed ingericht. Onder die taskforce is ook een werkgroep ter verbetering van de cyberveiligheid ingericht, waarbinnen DEN - Kennisinstituut cultuur & digitale transformatie een belangrijke rol speelt. DEN ondersteunt de cultuursector bij het gebruik van digitale technologie om in te kunnen spelen op de behoeften van een veranderend, steeds digitaler wordend publiek. Cyberveiligheid is daarbij een belangrijk onderwerp.

15.

Deze leden lezen in de brief van 11 maart 2024 dat op Europeesen Internationaal niveau wordt samengewerkt in het bevorderen van kennisveiligheid in het hoger onderwijs. Zij willen weten of ik mogelijkheden zie om met de Minister van Buitenlandse Zaken meer te gaan samenwerken tegen extremisme en andere vormen van OBI op universiteiten en hogescholen.

Het bewandelen van het diplomatieke spoor binnen de Rijksbrede

OBI-aanpak is een van de manieren waarop ik samenwerk met de Minister van Buitenlandse zaken in het tegengaan van OBI. Ik intensiveer de samenwerking binnen het Rijk bij de aanpak OBI en onderzoek momenteel hoe OBI gericht op kennisinstellingen, buitenlandse studenten en onderzoekers verder kan worden opgepakt binnen deze aanpak. Ik voer daarom een constante dialoog met kennisinstellingen als onderdeel van de aanpak kennisveiligheid, onder andere ter bevordering van bewustwording van het fenomeen. Universiteiten en hogescholen zijn primair verantwoordelijk voor het borgen van een veilige leer- en werkomgeving.

II. Vragen van de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA, VVD en D66 gezamenlijk

De leden van de fracties van GroenLinks-PvdA, VVD en D66 hebben mij vragen gesteld over onafhankelijkheid in de wetenschap.

1.

Deze leden achten het wenselijk dat een aanzienlijk deel van de hoogleraren op een faculteit géén banden heeft met commerciële partijen. Zij willen weten of ik de opvatting deel dat het voor de academische onafhankelijkheid gunstig is als een deel van de hoogleraren niet tevens verbonden is aan commerciële advieskantoren.

Die opvatting deel ik niet zondermeer. In mijn brief 28 oktober 2024 gaf ik aan dat er op basis van een percentage van hoogleraren fiscaal- en belastingrecht die ook werken voor de commerciële adviessector geen conclusie kan worden getrokken over de (on)afhankelijkheid en integriteit van deze hoogleraren en/of over een vakgroep of faculteit fiscaal- en belastingrecht.

2.

De leden van voornoemde fracties vragen, in het kader van de borging van academische vrijheid, om een beeld van de situatie: hoeveel hoogleraren hebben een commerciële nevenfunctie die hun onafhankelijkheid kan beïnvloeden? Daarbij merken zij op dat de discussie zich in het bijzonder op het terrein van fiscaliteit toespitst en zijn zij van oordeel dat de gevraagde informatie te achterhalen is. Daarom verzoeken deze leden de regering opnieuw om inzichtelijk te maken hoeveel hoogleraren wel en niet verbonden zijn aan commerciële advieskantoren.

In mijn brief van 28 oktober 2024 stelde ik dat navraag bij UNL leert dat er geen percentages bekend zijn van hoogleraren fiscaal- en belastingrecht die wel en niet ook werken voor de commerciële adviessector. UNL kan dergelijke percentages niet zelf in kaart brengen, dit zou dan aan de instellingen moeten worden gevraagd. Omdat deze cijfers niet zomaar voorhanden zijn, vraagt dit om een administratieve inspanning van de instellingen. Zoals hierboven aangegeven ben ik van mening dat een percentage hoogleraren die ook werken voor de commerciële adviessector geen basis vormt voor conclusies over de (on)afhankelijkheid en integriteit van deze hoogleraren. Ik acht het dan ook niet opportuun de instellingen te belasten met verzamelen van specifiek deze informatie.

Eerste Kamer, vergaderjaar 2024-2025, 31 288, P

15

1

Kamerstukken I 2024/25, 31 288, O.

2

Idem. Zie: antwoorden 7, 8 en 9.

3

Zie: Screening buitenlandse studenten en onderzoekers laat nog jaren op zich wachten -Advalvas.

4

Kamerstukken II 2023/24, 31 288, nr. 1108, pagina 5.

5

Zie: https://open.overheid.nl/documenten/dpc-5ce2b5f2f2cc06afea09dff29d4dcba89a7f3517/pdf.

6

Zie: https://open.overheid.nl/documenten/ronl-69b4a4a2-8b2c-4a5a-b9aa-c991c14a911e/pdf, pagina 23.

7

Zie: Veel verdachten van Palestinarellen bij UvA zijn buitenlands, en ook niet altijd student | Binnenland | destentor.nl.

8

Kamerstukken II 2023/24, 31 288, nr. 1108, pagina 5.

9

Kamerstuk 31 288, nr. 1175.

10

Kamerstuk 35 207, nr. 81.

11

Dreigingsbeeld Statelijke actoren 2. AIVD, MIVD en NCTV, november 2022. Kamerstuk 30 821, nr. 175, bijlage. Zie ook: Over de grens. Statelijke inmenging in diasporagemeenschappen in Nederland. AIVD en NCTV, oktober 2024.

12

Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (2021), Academische vrijheid in Nederland: een begripsanalyse en richtsnoer.

13

Antwoorden op Kamervragen over het bericht over afscheid van omstreden Confucius Instituut | Kamerstuk | Rijksoverheid.nl

14

Over de grens. Statelijke inmenging in diasporagemeenschappen in Nederland. AIVD en NCTV, oktober 2024.

15

Een brief over de aanpak kennisveiligheid is op 27 november 2020 naar de Tweede Kamer gestuurd, zie Kamerstuk 31 288, nr. 894. De meest recente voortgangsrappoartge over de aanpak dateert van 25 oktober 2024, zie Kamerstuk 31 288, nr. 1158.


3.

Attachments

 
 
 

4.

More information

 

5.

EU Monitor

The EU Monitor enables its users to keep track of the European process of lawmaking, focusing on the relevant dossiers. It automatically signals developments in your chosen topics of interest. Apologies to unregistered users, we can no longer add new users.This service will discontinue in the near future.