Verslag - Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met aanscherping van het openbare ordebeleid voor criminele vreemdelingen

Dit verslag is onder nr. B toegevoegd aan wetsvoorstel 36196 - Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met aanscherping van het openbare ordebeleid voor criminele vreemdelingen i.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met aanscherping van het openbare ordebeleid voor criminele vreemdelingen; Verslag
Document date 25-03-2024
Publication date 25-03-2024
Nummer KST36196B
Reference 36196, nr. B
External link original article
Original document in PDF

2.

Text

Eerste Kamer der Staten-Generaal

2024

Vergaderjaar 2023-

36 196

Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met aanscherping van het openbare ordebeleid voor criminele vreemdelingen

VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR IMMIGRATIE ASIEL / JBZ-RAAD1

Vastgesteld 22 maart 2024

  • 1. 
    Inleiding

De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met aanscherping van het openbare ordebeleid voor criminele vreemdelingen. Daarover hebben deze leden een aantal vragen te stellen aan de regering.

De leden van de fractie van de D66 hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel en leggen de regering naar aanleiding hiervan graag nog een aantal vragen voor.

De leden van de fractie van JA21 hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden stellen graag de volgende vragen.

De leden van de fractie van Volt hebben eveneens kennisgenomen van het thans voorliggende wetsvoorstel en wensen de regering enkele vragen voor te leggen.

  • 2. 
    Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van GroenLinks-PvdA

De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA merken als belangrijk punt op dat feitelijke en cijfermatige gegevens die de noodzaak en het nut van dit wetsvoorstel onderbouwen, ontbreken. Deze leden achten dit des te zorgelijker gelet op de recente historie binnen het politieke debat over 1 Samenstelling:

Croll (BBB), Marquart Scholtz (BBB), Griffioen (BBB), Karimi (GroenLinks-PvdA), Veldhoen (GroenLinks-PvdA), Ramsodit (GroenLinks-PvdA), Janssen-van Helvoort (GroenLinks-PvdA), Recourt (GroenLinks-PvdA), Kaljouw (VVD), Meijer (VVD), Van Toorenburg (CDA), Bakker-Klein (CDA), Dittrich (D66), Aerdts (D66) (ondervoorzitter), Van Hattem (PVV) (voorzitter), Koffeman (PvdD), Nanninga (JA21), Janssen (SP), Huizinga (CU), Van den Oetelaar (FVD), Schalk (SGP), Perin-Gopie (Volt), Van Rooijen (50PLUS), Van der Goot (OPNL).

kst-36196-B ISSN 0921 - 7371 's-Gravenhage 2024

asiel en migratie. De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA benadrukken dat het feitenvrij bedrijven van politiek niet de werkwijze mag worden in een wetgevingsprocedure. Deze leden refereren in dit kader naar de recente uitspraken van de Minister van Justitie en Veiligheid over «duizenden» nareizigers op nareizigers, hetgeen heeft geleid tot een vertekend beeld van de werkelijkheid. Deze situatie benadrukt nogmaals het belang van zorgvuldigheid in het opstellen van beleid en wetgeving.

Daarnaast wijzen de leden van de fractie van GroenLinks-PvdA erop dat de regering tijdens de aankondiging van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer daaraan toevoegde dat het huidige artikel 21, vierde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 belemmerend werkt voor de aanpak van zware criminele vreemdelingen die in Nederland zijn opgegroeid.1 Volgens de regering zou het schrappen van deze bepaling noodzakelijk zijn voor de bescherming van de openbare orde. Echter, de toelichting schiet tekort in het specificeren van het aantal gevallen waarin het momenteel onmogelijk is om zware criminele vreemdelingen uit te zetten, een punt dat essentieel is voor de beoordeling van dit wetsvoorstel.

De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA constateren dan ook dat de Afdeling advisering van de Raad van State in haar advies terecht opmerkt dat een feitelijke en cijfermatige onderbouwing essentieel is om de noodzakelijkheid van dit voorstel ter bescherming van de openbare orde aan te tonen.2 In de reactie op dit advies van de Afdeling advisering van de Raad van State weigert de regering de concrete en cijfermatige onderbouwing alsnog te geven. De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA vragen de regering hierbij alsnog om een gedetailleerde, feitelijke en cijfermatige onderbouwing voor de nut en noodzaak van dit wetsvoorstel aan de Kamer te doen toekomen.

  • 3. 
    Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66

De leden van de fractie van D66 vragen de regering om nog eens uiteen te zetten wat de doelstellingen van het onderhavige wetsvoorstel zijn. De leden van de fractie van D66 vragen dit omdat de doelgroep van het wetsvoorstel vreemdelingen hier geboren of voor hun vierde levensjaar naartoe gekomen, die geen verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd hebben, die meerderjarig zijn geworden, terwijl ze hier al die tijd hun hoofdverblijf hebben gehad volgens de gegevens van de regering uit 5.000 tot 6.000 mensen bestaat. Deze leden wijzen erop dat voor wat betreft het weigeren van een onbepaalde verblijfsvergunning vanwege het plegen van ernstige misdrijven het - naar schatting van de Immigratie-en Naturalisatiedienst (IND) - om maximaal 20 vreemdelingen zou gaan.

Is het door de IND gegeven aantal van twintig personen het aantal vreemdelingen per jaar waar het wetsvoorstel op toeziet of is het een totaalaantal? Hoe is de regering tot deze schatting gekomen? In hoeverre draagt de weigering van de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd wezenlijk bij aan de bescherming van de openbare orde in Nederland? En zijn er nog andere doelen die het wetsvoorstel beoogt te bereiken?

De leden van de fractie van D66 toetsen dit wetsvoorstel op verschillende criteria, waaronder de handhaafbaarheid en de uitvoerbaarheid. Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer heeft de regering aangegeven dat het de bedoeling is dat de betreffende vreemdeling die daarvoor in aanmerking komt, het land verlaat, vrijwillig, anders volgt uitzetting. De regering geeft hierbij echter toe dat het voorkomt dat een vreemdeling met onbekende bestemming van de radar van de Nederlandse overheid verdwijnt. Soms lukt het niet om zo iemand uit te zetten vanwege het feit dat het land van herkomst de vreemdeling niet terug wil nemen (Syrië) of dat iemand veroordeeld is wegens oorlogsmisdrijven op grond van artikel 1F of vanwege artikel 3 van het Vluchtelingenverdrag (verbod op non-refoulement) niet uitgezet mag worden. In hoeverre kan de regering volhouden dat dit wetsvoorstel in het licht van het bovenstaande uitvoerbaar en handhaafbaar is? Zijn er andere landen binnen de Europese Unie met een vergelijkbaar wetsartikel als dat van het voorstel? En in wat voor een aantallen wordt er in die landen daadwerkelijk overgegaan tot succesvolle uitzetting, in verhouding tot de hoeveelheid vreemdelingen die uitgezet zou moeten worden?

De leden van de fractie van D66 constateren dat dit wetsvoorstel weliswaar niet strekt tot uitzetting3, maar voor deze leden is het wel van belang om een goed beeld te krijgen van de mogelijkheden tot daadwerkelijke gecontroleerde uitzetting en niet de administratieve «met onbekende bestemming vertrokken». Kan de regering een overzicht verstrekken van welke categorieën vreemdelingen niet in Nederland mogen blijven en waarvan de overheid stelt dat ze «met onbekende bestemming vertrokken zijn» maar die evengoed illegaal in Nederland kunnen verblijven? Komen medewerkers van de politie en justitie deze illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen in hun dagelijkse werk bij het handhaven van de rechtsorde en de openbare orde regelmatig tegen? Wordt dit bijgehouden? Wat zijn de cijfers? Hoe groot acht de regering de kans dat de vreemdelingen over wie dit wetsvoorstel gaat, toch in Nederland zullen blijven en illegaal in hun levensonderhoud zullen voorzien? In hoeverre is de openbare orde gediend met vreemdelingen die als gevolg van het weigeren van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd een zwervend bestaan in Nederland gaan leiden?

Worden vreemdelingen op wie dit wetsvoorstel van toepassing is altijd vanwege de door hen gepleegde ernstige misdrijven ongewenst verklaard? Zo nee, onder welke voorwaarden vindt wel een ongewenst verklaring plaats en wanneer niet?

De leden van de fractie van D66 vragen de regering of vreemdelingen op wie dit wetsvoorstel van toepassing is altijd vanwege de door hen gepleegde ernstige misdrijven in vreemdelingenbewaring worden genomen ter fine van uitzetting? Zo nee, waarom niet? Welke criteria worden er gehanteerd om zo'n vreemdeling wel of niet in vreemdelingenbewaring te nemen?

De leden van de fractie van D66 merken op dat in het huidige artikel 21, vierde lid, Vreemdelingenwet 2000 ziet op een afwijzing van een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning in het geval van een onherroepelijk geworden gevangenisstraf van 60 maanden vanwege handel in verdovende middelen. Begrijpen de leden van de fractie van D66 het goed dat de regering dit vereiste loslaat en in het wetsvoorstel niet de opgelegde straf, maar de strafmaat waarmee het misdrijf in het Wetboek van Strafrecht wordt bedreigd, als uitgangspunt hanteert? Betekent dit dat iemand die onherroepelijk veroordeeld is tot een gevangenisstraf van bijvoorbeeld 3 maanden voor een drugshandeldelict waar meer dan 6 jaar op staat onder de reikwijdte van het wetsvoorstel kan gaan vallen? Waarom heeft de regering gekozen voor de strafmaatbedreiging en niet de opgelegde rechterlijke straf, tot stand gekomen na individuele beoordeling van de strafzaak? Waarom noemt de regering dit in het mondelinge debat in de Tweede Kamer een «neutraler criterium dan de strafoplegging»?4 Waarom vindt de regering het een bezwaar dat er aan de strafoplegging een uitspraak van een rechter vast zit? In hoeverre verwacht de regering dat de strafrechter, in het geval dat de verdachte voldoet aan de vereisten van de glijdende schaal binnen het huidige wetsvoorstel, rekening houdt met een eventuele toekomstige weigering van een verblijfsvergunning bij de oplegging van de strafmaat? Vallen gevangenisstraffen of andere veroordelingen die door een buitenlandse (straf)rechter zijn opgelegd óók onder de criteria van de glijdende schaal? Wordt er hierbij een onderscheid gemaakt tussen een vonnis van een rechter uit de Europese Unie en van een rechter van buiten de Europese Unie?

De leden van de fractie van D66 vinden het verwarrend dat de regering op andere plekken in de nota naar aanleiding van het verslag en het mondelinge debat in de Tweede Kamer meldt dat het alleen gaat om een onherroepelijke veroordeling door de rechter en dat de betrokken vreemdeling mazzel heeft als zijn zaak nog loopt5. Kan de regering nog eens helder uiteenzetten wanneer de onherroepelijke veroordeling maatstaf is en wanneer de strafmaat van zes jaar?

De leden van de fractie van D66 merken voorts op dat het onderhavige wetsvoorstel louter toeziet op vreemdelingen die zeer ernstige misdrijven hebben gepleegd zoals in de wettekst vermeld. Er moet dus altijd een strafzaak over die ernstige misdrijven aan voorafgegaan zijn. Nu voert de IND de individuele beoordeling uit of de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd geweigerd kan worden. Daarbij wordt de veroordeling, de glijdende schaal en ook de persoonlijke omstandigheden in ogenschouw genomen. Die persoonlijke omstandigheden hebben ook een rol gespeeld in de strafzaak tegen de vreemdeling. Is het niet handiger, zo vragen de leden van de fractie van D66, dat de strafrechter meteen oordeelt over de verblijfsvraag? Nu is die vraag bij het bestuur belegd, maar zou het niet enorm veel tijd en heen en weer geschuif met dossiers schelen als de wetgever de beoordeling bij de strafrechter belegt in plaats van bij het bestuur? Wil de regering hierop reflecteren?

Tot slot wijzen de leden van de fractie van D66 erop dat verschillende momenten tijdens de behandeling van het onderhavige wetsvoorstel in de Tweede Kamer de regering, in navolging van leden van de fractie van de SGP, heeft gesproken over terrorisme als misdrijf waarop het wetsvoorstel toeziet6. De leden van de fractie van D66 zien geen terrorisme-artikelen opgenomen in artikel 22B van het Wetboek van Strafrecht. Kan de regering aangeven op welke wijze een vreemdeling die wegens terrorisme is veroordeeld onder het bereik van het wetsvoorstel valt? En welke vormen van terrorisme waar de vreemdeling voor veroordeeld is, vallen er niet onder? Zou de regering omwille van de helderheid alle misdrijven willen opsommen die onder bereik van dit wetsvoorstel kunnen vallen?

  • 4. 
    Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van JA21

De leden van de fractie van JA21 wensen de regering de volgende vragen over het thans voorliggende wetsvoorstel voor te leggen.

  • 1. 
    Op welke wijze wordt de effectiviteit van de voorgestelde maatregelen gemeten in termen van vermindering van criminaliteit onder vreemdelingen? Welke specifieke indicatoren worden gebruikt? Hoe wordt de effectiviteit van de voorgestelde maatregelen geëvalueerd?
  • 2. 
    Welke strategieën worden overwogen om recidive onder criminele vreemdelingen te verminderen, en hoe wordt de slaagkans van deze strategieën beoordeeld?
  • 3. 
    Kan de regering nogmaals toelichten waarom de individuele beoordeling bij de IND is neergelegd, gezien de huidige tekorten die daar spelen? Waarom legt de regering in het kader van deze tekorten dit niet neer bij de rechter? En hoe gaat de regering voorkomen dat dit andere, al lopende processen, bij de IND niet gaat frustreren?
  • 4. 
    Wat zijn de voornaamste obstakels bij het versnellen van uitzettingsprocedures voor criminele vreemdelingen en welke maatregelen worden voorgesteld om deze te overwinnen? Anders gesteld: zijn deze maatregelen wel nodig, als er ook een instrumentarium is om criminele vreemdelingen uit te zetten? Stelt de regering dat een dergelijk instrumentarium ontbreekt?
  • 5. 
    De leden van de fractie van JA21 vragen zich af of er voldoende capaciteit is bij politie en justitie voor handhaving van het wetsvoorstel indien het wet wordt. Kan de regering garanderen dat de uitvoerbaarheid niet in het geding is?
  • 5. 
    Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van Volt

Voor de leden van de fractie van Volt is nog niet duidelijk om welke reden de voorgestelde wetswijziging noodzakelijk is en waarom deze geschikt zou zijn om het daarmee beoogde doel te bereiken. Daarover hebben deze leden de volgende vragen te stellen aan de regering.

Algemeen

De leden van de fractie van Volt wijzen erop dat de te wijzigen bepaling een expliciete wettelijke bescherming biedt voor een specifieke groep vreemdelingen op basis van hun speciale band met Nederland. Het betreft mensen die in Nederland geboren zijn of ten laatste op hun derde hier naartoe zijn gekomen. Het betreft dus ook mensen die hier vaak ten minste 14 jaar zijn of althans hun hoofdverblijf hebben. De regering geeft in de memorie van toelichting behorend bij het wetsvoorstel het volgende aan:

«(...) deze bepaling is destijds opgenomen om de in Nederland geboren dan wel opgegroeide kinderen van migranten (behoudens de genoemde gevallen) te beschermen tegen uitzetting.»7

De leden van de fractie van Volt merken op dat volgens de regering die die bescherming nu niet langer is te rechtvaardigen, althans is deze onevenwichtig gebleken:

«Zoals hieronder nader zal worden toegelicht is deze beperking van de uitzettingsmogelijkheden onevenwichtig gebleken na diverse aanscherpingen van de openbare orde criteria als weergegeven in de glijdende schaal (zie voor een nadere toelichting paragraaf 1.2.2).»8

De leden van de fractie van Volt merken op dat volgens de regering de opvattingen en jurisprudentie van het Hof van Justitie over wat voor soort delicten vooral de openbare orde verstoren sindsdien zijn verschoven. De leden van fractie van Volt constateren dat deze argumentatie gaat over de reikwijdte van de delicten op basis waarvan een aanvraag kan worden geweigerd, maar niet zozeer over waarom voor deze specifieke groep die op basis van hun speciale positie expliciete bescherming geboden heeft gekregen die bescherming en rechten nu kunnen of moeten komen te vervallen. Kan de regering nog eens uitgebreid onderbouwen wat er veranderd is met betrekking tot deze groep waardoor de geboden bescherming niet langer kan worden gerechtvaardigd of gecontinueerd?

De regering meent daarnaast dat het noodzakelijk is om de inconsistentie op te heffen tussen de gronden waarop een vergunningsaanvraag voor onbepaalde tijd kan worden afgewezen aan de voorkant, en de gronden waarop die eenmaal verleende vergunning kan worden ingetrokken. De leden van de fractie van Volt wijzen erop dat de regering in het debat met de Tweede Kamer heeft toegegeven dat er ook een andere «weg naar Rome» mogelijk was geweest om de inconsistentie op te heffen9, namelijk om de bescherming voor deze specifieke doelgroep te behouden maar de delicten op grond waarvan de aanvraag kan worden afgewezen uit te breiden. Kan de regering op basis van die uitspraken nog eens reflecteren op de noodzaak en doelmatigheid van het voorliggende wetsvoorstel?

De leden van de fractie van Volt vragen zich af hoe die doelmatigheid nader kan worden onderbouwd. Aan de ene kant geeft de regering aan dat er geen gegevens worden geregistreerd en dus niet duidelijk is hoeveel gevallen door deze wetswijziging worden geraakt. Aan de andere kant geeft de regering aan dat het naar schatting twintig gevallen per jaar zal betreffen. Ook is de regering van mening dat het ook met die getallen een belangrijke wijziging is als het gaat om de impact op de openbare orde die met zware criminaliteit is gemoeid. Kan de regering nog eens aangeven op welke aanwijzingen en gegevens zij zich baseert om te onderbouwen dat dit wetsvoorstel noodzakelijk en doelmatig is?

De leden van de fractie van Volt vragen de regering te reflecteren op de noodzaak en doelmatigheid met betrekking tot het gegeven dat in de derde glijdende schaal ook jeugdrecht kan worden betrokken. Daaruit maken deze leden op dat jonge volwassenen dus zonder dat dit hen kenbaar was alsnog opeens een vergunning kan worden geweigerd op basis van lichte strafbare feiten die zij hebben begaan in het verleden toen zij nog minderjarig waren. Hoe verhoudt zich dit tot de noodzaak en verantwoordelijkheid om mensen die sinds hun geboorte of vlak daarna in Nederland zijn in de samenleving te laten participeren en eerlijke kansen te geven?

Cumulatie van meerdere lichtere delicten

De leden van de fractie van Volt constateren dat de derde glijdende schaal een aanzienlijk lagere drempel in aantal maanden bevat terwijl die drempel wordt berekend door meerdere veroordelingen bij elkaar op te tellen. Daarover hebben deze leden de volgende vragen te stellen aan de regering.

Het voorliggende wetsvoorstel schrapt ten aanzien van de doelgroep het vereiste dat 60 maanden gevangenisstraf onherroepelijk is opgelegd om een vergunning te kunnen weigeren. In het debat bij de Tweede Kamer over dit wetsvoorstel heeft de regering ten aanzien van de derde glijdende schaal echter ook het volgende aangegeven:

«Er moet altijd minstens één zwaar misdrijf in zitten, want je hebt namelijk, als dit wetsvoorstel wordt aangenomen, gewoon te maken met de 60 maanden.»10

Deze leden vragen de regering om nog eens toe te lichten wat zij daarmee heeft bedoeld. Wat betekent in dit verband dat je «gewoon te maken hebt met de 60 maanden?»11 Welk criterium betreft dit? En betreft dit 60 maanden maximum straf of 60 maanden opgelegde straf? Kan de regering nog eens gedetailleerd uitleggen hoe de beoordeling op grond van de Vreemdelingenwet 2000 werkt in geval van ten minste drie onherroepelijke veroordelingen? Welke criteria gelden er en in welke gevallen kan een vergunningsaanvraag voor onbepaalde tijd worden afgewezen?

De leden van de fractie van Volt hebben kennis genomen van de normwaarden/drempels in de glijdende schalen zoals opgenomen in de memorie van toelichting behorend bij het wetsvoorstel. De leden van de Volt-fractie constateren dat in de derde glijdende schaal die geldt wanneer een aanvrager voor ten minste drie delicten is veroordeeld een aanzienlijk lagere drempel geldt (van 14 maanden onherroepelijk ten uitvoer te leggen straf als iemand al 15 jaar in Nederland verblijft en 12 maanden als een persoon 10-14 jaar in Nederland verblijft) dan in de tweede en eerste glijdende schalen (65 maanden en 40 maanden in schaal 1, respectievelijk 48 en 30 maanden in schaal 2). Daar komt bij dat deze lagere drempel ook nog eens de optelsom is van alle veroordeelde delicten samen. Dit suggereert dat een vergunning kan worden onthouden bij recidive van meerdere lichtere delicten. Meerdere fracties hebben hierover al eens vragen gesteld maar die zijn voor de leden van de fractie van Volt nog niet helemaal afdoende beantwoord. Zou de regering nog eens nader willen toelichten hoe zich dit verhoudt tot het doel van de wetswijziging, namelijk om in geval van zware criminaliteit een maatregel in handen te hebben om iemand een vergunning voor onbepaalde tijd te onthouden?

De leden van de fractie van Volt merken op dat de Afdeling advisering van de Raad van State ten aanzien van de derde glijdende schaal heeft geconstateerd dat het in uitzonderlijke situaties zou kunnen gebeuren dat een «veelpleger» met een lichtere strafmaat uiteindelijk toch aan een individuele beoordeling wordt onderworpen en dat deze op basis van die beoordeling een vergunning kan worden onthouden. De regering heeft dit bevestigd.12 In het debat in de Tweede Kamer heeft de regering ten aanzien hiervan echter ook het volgende aangegeven:

«Nee, ik heb zojuist gezegd dat er altijd sprake moet zijn van minimaal één ernstig misdrijf. En daarnaast kijk je bij de individuele afweging of iemand mag blijven of niet mag blijven, of deze persoon ook nog andere misdrijven heeft gepleegd. Maar het moet altijd aan de wet voldoen, waarin staat dat er sprake moet zijn van één misdrijf waar 60 maanden of meer voor staat.»13

Kan de regering nog eens toelichten wat er nu precies geldt? Is het wel of niet mogelijk dat in uitzonderlijke gevallen ook mensen die voor drie lichtere delicten zijn veroordeeld een vergunning kan worden onthouden? En zo ja, in welke gevallen?

Overgangsrecht, legaliteit en jeugdrecht

De leden van de fractie van Volt vragen of de regering van mening is dat de maatregel om een verblijfsvergunning te onthouden op basis van gepleegde strafbare feiten een punitief element bevat waarop het legaliteitsbeginsel van toepassing is

De leden van de fractie van Volt merken op dat het wetsvoorstel in werking beperkt zal zijn tot «nieuwe aanvragen» voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, dus aanvragen die worden gedaan na de inwerkingtreding van de wet. Er lijkt geen ander overgangsrecht te zijn voorzien. Kan de regering toelichten waarom hiervoor is gekozen en daarbij reflecteren op het feit dat voor de personen die onder deze wet vallen al die tijd niet kenbaar is geweest dat hun aanvraag op deze grond zou kunnen worden geweigerd voor in het verleden gepleegde strafbare feiten? Kan de regering daarbij ook extra ingaan op de omstandigheid dat in de derde glijdende schaal ook eerdere veroordelingen op basis van jeugdrecht meetellen en dat jonge volwassenen dus, zonder dat dit hen kenbaar was, alsnog opeens een vergunning kan worden geweigerd op basis van lichte strafbare feiten die zij hebben begaan in het verleden toen zij nog minderjarig waren? Door de wetswijziging vervalt voor de doelgroep de wettelijke automatische bescherming, in plaats daarvan moeten zij terugvallen op de individuele belangenafweging uit lagere regelgeving, die minder waarborgen biedt. Kan de regering dit element ook betrekken bij de aan haar gevraagde reflectie?

Minderjarigen

De leden van de fractie van Volt wijzen erop dat de regering ook heeft aangegeven dat in de individuele afweging sprake is van een belangenafweging en dat daarbij ook privéomstandigheden van de veroordeelde kunnen worden betrokken. Met betrekking tot minderjarigen geeft zij aan dat een ziek kind dat zorg nodig heeft reden kan zijn om toch een verblijfsvergunning te verlenen. Kan de regering aangeven of dit de enige wijze is waarop de belangen van minderjarige kinderen worden betrokken bij de belangenafweging? Lopen minderjarige kinderen sneller het risico om zelf ook niet te mogen blijven? Kan de regering gedetailleerd uiteen zetten op welke wijze minderjarigen door het wetsvoorstel kunnen worden geraakt en hoe zich dat verhoudt tot het Kinderrechtenverdrag, dat bepaalt dat kinderen niet de lasten mogen dragen of gestraft mogen worden voor de gedragingen van hun ouders?

De vaste commissie voor Immigratie en Asiel / JBZ-Raad ziet met belangstelling uit naar de nota naar aanleiding van het verslag en ontvangt deze graag binnen vier weken na vaststelling van dit verslag.

De voorzitter van de vaste commissie voor Immigratie en Asiel / JBZ-Raad,

Van Hattem

De griffier van de vaste commissie voor Immigratie en Asiel / JBZ-Raad, Van Dooren

Eerste Kamer, vergaderjaar 2023-2024, 36 196, B 8

1

   Kamerstukken II 2019/20, 19 637, nr. 2652, p. 3.

2

   Kamerstukken II 2021/22, 36 196, nr. 4, p. 5.

3

   Kamerstukken II 2022/23, 36 196, nr. 6, p. 20.

4

   Handelingen II 2023/24, nr. 30, item 3, p. 15.

5

   Handelingen II 2023/24, nr. 30, item 3, p. 16.

6

   Handelingen II 2023/24, nr. 30, item 3, p. 12.

7

   Kamerstukken II 2021/22, 36 196, nr. 3, p. 2.

8

   Kamerstukken II 2021/22, 36 196, nr. 3, p. 2.

9

   Handelingen II 2023/24, nr. 30, item 3, p. 14.

10

   Handelingen II 2023/24, nr. 30, item 3, p. 26.

11

   Handelingen II 2023/24, nr. 30, item 3, p. 26.

12

   Kamerstukken II 2021/22, 36 196, nr. 4, p. 5.

13

   Handelingen II 2023/24, nr. 30, item 3, p. 26.


 
 
 

3.

More information

 

4.

EU Monitor

The EU Monitor enables its users to keep track of the European process of lawmaking, focusing on the relevant dossiers. It automatically signals developments in your chosen topics of interest. Apologies to unregistered users, we can no longer add new users.This service will discontinue in the near future.