Pechtold en de presidentialisering van D66

Monday, April 25 2022, 13:00, Prof.Dr. Gerrit Voerman i

In de berichtgeving over de ‘MeToo’-affaire in D66 schreef de NRC over de ‘Pechtold-boys’, een groepje adviseurs rond Alexander Pechtold i die tijdens zijn partijlei­derschap (van 2006 tot 2018) op invloedrijke posities zouden zijn gekomen en die zij onder zijn opvolger Sigrid Kaag i nog steeds zouden bezetten – zoals de recentelijk uit de partij getreden Frans van Drimmelen. Inner circles zijn binnen partijen vanzelfsprekend van alle tijden. Dat neemt niet weg dat dit netwerk kan worden beschouwd als een onderdeel van de zogeheten ‘presidentialisering’ van D66 in de tijd dat Pechtold er de scepter zwaaide.

Binnen D66 kwamen de traditie van dominant politiek leiderschap, dat mede rust op electoraal succes (zoals eerder bij de partijleiders Hans van Mierlo i en Jan Terlouw i), de rol van partijprominenten als politieke influencers, informele machtsconcen­tratie, de sluipende centralisering van de kandi­daatstellingspro­ce­dure en het plebiscitaire po­ten­­tieel van de ledendemocratie (waarbij de partijleider zich kan beroepen op een direct leden­mandaat) samen in het partijlei­der­schap van Alexander Pechtold. Mede door de door hemzelf gemobiliseerde steun van oudgedienden als Van Mierlo en Thom de Graaf i wist Pechtold in 2006 de lijsttrekkersverkiezingen van toenmalig Tweede Kamerfractievoorzitter Lousewies van der Laan i te winnen, zij het nipt. Vervol­gens trok hij in korte tijd de regie binnen D66 naar zich toe. Met zijn aanwij­zing tot po­­litiek leider door de ledenaanhang in plaats van het ledencongres – zoals tot dan toe gebrui­ke­lijk – werd zijn legitimiteit groter, waar de relatief gunstige ver­kie­zings­uitslag in 2006 nog eens bijkwam. In 1999 had het congres besloten dat de lijsttrekker voortaan voor­af­gaand aan de lijstsamen­stel­ling werd verkozen. Pechtold had voor de Kamerverkie­zingen van 2006 ge­pro­beerd om enkele van zijn favorieten ten koste van zittende Tweede Kamerleden op de wei­nige ver­kiesbare plaatsen op de kan­didatenlijst te krijgen, maar dat was hem niet ge­lukt: hij werd door de leden gecorrigeerd.

Daarna lukte het Pechtold wel de partij naar zijn hand te zetten, ook omdat hij D66 elec­toraal succes en een enorme groei van de ledenaan­hang bezorgde. Op zijn initiatief maakte de door hem niet al te gewaardeerde zittende partijvoorzitter plaats voor Gerard Schouw i. Toen die in mei 2007 voorzitter van de Eerste Kamer­fractie werd, werd hij afgelost door Ingrid van Engelshoven i, die tot 2013 partijvoor­zit­ter bleef. Met vertrou­we­­lingen op deze cru­ciale posten domineerde Pechtold D66. Veel macht was in zijn persoon (en in een kleine kring om hem heen) geconcentreerd, zonder dat het lande­lijk bestuur of het ledencongres hem veel voor de voeten liep. Pech­told verzekerde zich formeel van invloed op de advieskandi­daten­lijst, die vanaf 2007 door de lijsttrekker en de par­tijvoor­zitter werd op­gesteld. Zon­der pro­test aanvaardde het con­gres de reglementaire be­moeienis van de partij­lei­der met het kandidaat­stellingsproces; ‘iets wat twee of drie decennia eerder binnen D66 on­denk­baar zou zijn ge­weest’, aldus partijhistoricus Menno van der Land.

Verder zetten Pechtold, Schouw en Van Engelshoven in 2007 gedrieën de langetermijnstrategie uit voor D66. Het trio speelde de ‘centrale rol’ in de revi­ta­li­se­ring van de partij – met instemming overigens van het congres, dat Schouw en Van Engelshoven in hun functie (her)koos, en van de leden, die Pechtold na 2006 ook in 2010, 2012 en 2017 als lijsttrekker aanwezen. Net als eerder Van Mierlo re­gis­seerde Pechtold ook zijn opvolging: Kajsa Ollongren i en Sigrid Kaag i (die was gescout door Van Drimmelen) werden door de partijtop naar voren geschoven als minis­ter in het derde kabinet-Rutte en daarmee tegelijk als mogelijke kandidaat voor het lijsttrekker­schap. Mede door de ziekte van Ollongren werd Kaag de opvolger van de in 2018 als politiek leider teruggetreden Pech­told. Met een zeer ruime meerderheid werd zij tot lijsttrekker gekozen.

De toegenomen autonomie van de partijleider van D66 (zoals onder meer zichtbaar bij zijn gro­tere zeg­genschap bij de kandi­daten­se­lec­tie en zijn invloed op de aanwijzing van zijn op­vol­ger), in combinatie met het per­soon­lijke, directe ledenman­daat, is in meer partijen waar te nemen. Politico­logen spreken van de ‘presi­den­tia­lisering’ van de politieke partij – als de mo­derne variant van de door de Duits-Italiaanse socioloog Robert Michels be­schre­ven oligarchisering. Dit concept lijkt meer dan gedurende de tijdperken-Van Mierlo op D66 van toe­pas­sing te zijn tij­dens de periode onder Pechtold, die veel sterker dan zijn voorgangers zijn stem­pel drukte op de partijorganisatie. D66 werd onder Pechtolds leiding professioneler en gedisci­pli­neerder, wat enerzijds wellicht no­dig was om de kenmerkende vrijblijvendheid van de Democraten te kun­nen inwisselen voor meer doel­matigheid, maar anderzijds ook deels ten koste ging van de demo­cra­tische ver­houdingen.

‘Pechtold en zijn vertrouwelingen bepalen wat er wel en wat er niet gebeurt,’ al­dus Frans Ver­hagen in 2014, die zevenjaar eerder kandidaat-partijvoorzitter was maar toen verloor van Van Engels­hoven. ‘De Van Mierlo-partij is nu de Pechtold-Partij.’ In dezelfde tijd bracht Joris Backer i, se­na­tor en voormalig vicepresident Shell Rusland de pre­sidentialisering onder Pech­told treffend onder woor­den: ‘Onze politiek leider heeft nog steeds niet de slag­kracht van een CEO in het bedrijfsleven, maar het gaat de goede kant op.’

 

Prof. Gerrit Voerman is hoogleraar Nederlandse en Europese partijstelsels en tevens directeur van het Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen (DNPP) van de Rijksuniversiteit Groningen.

 

Deze tekst is een licht bewerkt fragment uit Gerrit Voerman, ‘“De leden zijn de partij”. De interne partijorganisatie van D66’, in: Coen Brummer en Simon Otjes (red.), Tussen bestormen en besturen. 55 jaar D66 in de Nederlandse politiek (1966-2021), 119-139; aldaar 136-138. Daar zijn ook de literatuurverwijzingen te vinden.

Zie verder ook: Gerrit Voerman, ‘Buma, Pechtold en het machtsvacuüm. Het voortijdige vertrek van de fractie­voor­zitters van CDA en D66 tijdens Rutte III’, in: Jan Schinkelshoek en Gerrit Voerman (red.), ‘Niet stof­fig, toch?’ Terugblik op het kabinet-Rutte III (Den Haag 2021), 71-81.