Van Aartsen pleit voor gesjoemel met stemmen

Source: A.A.G.M. (Ronald) van Raak i, published on Tuesday, June 1 2004.

VVD-er Van Aartsen denkt dat een kiesstelsel met 150 districten voor een betere band zorgt tussen kiezers en gekozenen. Integendeel: het leidt tot koehandel. Als de liberaal mensen bij de politiek wil betrekken, moet hij scherper debatteren.

door Ronald van Raak (historicus aan de Universiteit van Amsterdam en lid van de Eerste Kamer voor de SP) en Jan de Wit (lid van de Tweede Kamer voor de SP).

In een interview in Trouw van 25 mei pleitte de VVD-voorman voor herinvoering van enkelvoudige kiesdistricten, een systeem waarin ieder Kamerlid wordt gekozen in een eigen district. Parlementariërs zouden door een eigen mandaat dichter bij de burger komen te staan. Doordat kleine partijen geen zetels meer kunnen halen wordt versplintering van de stemmen voorkomen en de kabinetsformatie eenvoudiger. Het districtenstel dat Van Aartsen voorstaat betekent echter een terugkeer naar een systeem waarvan ook de liberalen in 1917 met veel plezier afscheid hebben genomen.

De argumenten van Van Aartsen klinken bekend, maar werden aan de vooravond van invoering van de evenredige vertegenwoordiging door liberalen juist gebruikt om afscheid te nemen van het districtenstelsel. Met de enkelvoudige districten herintroduceert Van Aartsen bovendien het gesjoemel en bedrog dat vóór 1917 die verkiezingen kenmerkte. Ten slotte ligt het eerder voor de hand dat het politieke debat juist gebaat is bij meerdere partijen.

De liberale minister-president Pieter Cort van der Linden toonde zich in 1916 een fervent voorstander van afschaffing van het districtenstelsel en invoering van de evenredige vertegenwoordiging. De politiek-ideologische verdeeldheid van de kiezers moest naar zijn opvatting in het parlement zo nauwkeurig mogelijk tot uitdrukking worden gebracht. Alleen als mensen zich in een politicus herkenden zouden zij zich betrokken voelen bij de politiek. Om in het districtenstelsel gekozen te kunnen worden moest echter elke politicus in een district de meerderheid achter zich krijgen. Dit kon alleen als een Kamerlid zich gematigd opstelde en niet teveel mensen tegen het hoofd stootte.

Bovendien leidde het districtenstelsel tot ‘kiesgeografie’. Voor de regerende politieke richting was het zaak om de kiesdistricten zo gunstig mogelijk in te richten; een rode stad omgeven met blauw platteland kon op die manier toch nog paars kleuren. Een ander probleem is koehandel met kiezers. Leiders van politieke bewegingen trachtten in districten afspraken te maken, zodat bijvoorbeeld in het ene district de socialistische kiezers de antirevolutionaire kandidaat kozen en in het andere district de antirevolutionairen de socialist, zodat in beide gevallen de liberalen met lege handen bleven. Van Aartsen lijkt dit gesjoemel aan te moedigen als hij opmerkt dat bijvoorbeeld de ChristenUnie, om een zetel te kunnen bemachtigen, maar concessies moet afdingen bij het CDA, als haar stemmen nodig zijn om deze partij ergens aan een meerderheid te helpen.

Ter rechtvaardiging van zijn plannen stelt Van Aartsen dat het land rijp is voor veranderingen, onder verwijzing naar ‘Fortuyn-revolte’ van 2002. Het was echter bij evenredige vertegenwoordiging dat deze stem van de kiezers kon klinken. Niet door de wijze waarop hij gekozen was kon Fortuyn mensen enthousiasmeren, maar vooral door de wijze waarop hij het politieke debat aanging. Van Aartsen kan toch moeilijk volhouden dat in landen met een districtenstelsel, zoals Groot-Brittannië, het debat voor mensen zoveel aantrekkelijker is. In Engeland zijn nog minder mensen lid van een partij dan in Nederland. Wat we in Nederland wél zien is dat uitgesproken partijen veel leden trekken, zoals de SP, die dit jaar de VVD in ledental heeft ingehaald.

Wellicht zijn de voorstellen van Van Aartsen ingegeven door machtspolitieke overwegingen. Evenals PvdA-leider Wouter Bos is hij voorstander van een tweepartijenstelsel, zoals in de Verenigde Staten en Groot-Brittannië. Dit zijn tegelijk landen waar de opkomst bij verkiezingen veel lager is, evenals de betrokkenheid van mensen bij de politiek. Mensen die niets te kiezen hebben worden ook niet enthousiast voor de politiek.

Het is opmerkelijk dat de liberaal Van Aartsen keuzevrijheid van kiezers verwart met versplintering - pas die redenering eens toe op de markteconomie, en de schappen in de supermarkt worden wel erg leeg - en dat het pragmatische argument dat een tweepartijenstelsel kabinetsvorming eenvoudiger maakt prioriteit heeft boven het democratische principe dat elke stem telt. Wie burgers meer bij de politiek wil betrekken moet politiek leveren die de burgers trekt.

Dit artikel verscheen op 1 juni 2004 in Trouw