Verslag nota-overleg van de vaste commissie met minister Brinkhorst (EZ) d.d. 28 juni 2004 over de notitie Post - Toekomstige ontwikkeling van de Nederlandse postsector

Dit verslag van een nota-overleg is onder nr. 3 toegevoegd aan dossier 29502 - Toekomstige ontwikkeling van de Nederlandse postsector.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Toekomstige ontwikkeling van de Nederlandse postsector; Verslag nota-overleg van de vaste commissie met minister Brinkhorst (EZ) d.d. 28 juni 2004 over de notitie Post 
Document date 09-07-2004
Publication date 12-03-2009
Nummer KST78442
Reference 29502, nr. 3
From Staten-Generaal (SG)
Commission(s) Economische Zaken (ez)
Original document in PDF

2.

Text

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2003–2004

29 502

Toekomstige ontwikkeling van de Nederlandse postsector

Nr. 3

VERSLAG VAN EEN NOTAOVERLEG

9 juli 2004

De vaste commissie voor Economische Zaken1 heeft op 28 juni 2004 overleg gevoerd met minister Brinkhorst van Economische Zaken over de notitie Post.

Van het overleg brengt de commissie bijgaand stenografisch verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, Hofstra

De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken, Tielens-Tripels

1 Samenstelling:

Leden: Crone (PvdA), Hofstra (VVD), voorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), ondervoorzitter, Atsma (CDA), Timmermans (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Van Egerschot (VVD), Ten Hoopen (CDA), Slob (ChristenUnie), Van den Brink (LPF), Duyvendak (GroenLinks), Kortenhorst (CDA), Hessels (CDA), Gerkens (SP), Van Velzen (SP), Varela (LPF), Algra (CDA), Van Fessem (CDA), Aptroot (VVD), Blom (PvdA), Smeets (PvdA), Douma (PvdA), De Krom (VVD), Van der Laan (D66), Heemskerk (PvdA), Van Dam (PvdA) en Dezentjé Hamming (VVD). Plv. leden: Tichelaar (PvdA), Örgü (VVD), De Nerée tot Babberich (CDA), Van Hijum (CDA), Koenders (PvdA), Vos (GroenLinks), Weekers (VVD), Jan de Vries (CDA), Van der Vlies (SGP), Hermans (LPF), Van Gent (GroenLinks), Verburg (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), De Ruiter (SP), Van As (LPF), De Haan (CDA), Van Dijk (CDA), Blok (VVD), Samsom (PvdA), Van Dijken (PvdA), Van Heteren (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Giskes (D66), Tjon-A-Ten (PvdA), Waalkens (PvdA) en Szabó (VVD).

Stenografisch verslag van een notaoverleg van de vaste commissie voor Economische Zaken

Maandag 28 juni 2004 Aanvang 13.30 uur

Voorzitter: Hofstra

Aanwezig zijn 7 leden der Kamer, te weten:

Hofstra, Van Egerschot, Crone, Vendrik, Van Vroonhoven-Kok, Gerkens en Van der Vlies,

en de heer Brinkhorst, minister van Economische Zaken.

Aan de orde is de behandeling van: - de notitie Post, toekomstige ontwikkeling van de Nederlandse postsector (29502, nr. 1).

De voorzitter: Wij waren even bang dat de uitnodiging aan de minister onvoldoende was gefrankeerd en retour afzender was gestuurd. Dat was niet geval, de vertraging van de minister kwam doordat hij zich had begeven naar het zaaltje dat wij eerder voor deze bijeenkomst hadden gereserveerd.

De heer Crone (PvdA): We hebben van het kabinet de notitie Post ontvangen. Een jaar geleden hebben we daarom gevraagd, maar we kennen deze minister: die doet alles heel snel. Hij doet alles ook heel goed. Deze notitie is echter te mager. De specificatie van een aantal zaken ontbreekt, zoals de visie van de minister en de onderbouwing met getallen. Een jaar geleden is bij de beëindiging van het debat vastgesteld dat er een zeer hoge winst op de monopolietaak wordt behaald, dus op de universele dienstverlening. Er is ook gezegd dat beslist moet worden wat met de winst wordt gedaan. Destijds hadden we de beschikking over cijfers van het kabinet en cijfers uit onderzoeken van de NMa en de OPTA. Nu krijgen

wij van de minister geen enkel cijfer meer, terwijl het toen ging over cijfers van 2001. Mijn eerste vraag is dan ook of er al nieuwe cijfers zijn waaruit blijkt hoe de situatie inmiddels is.

Er moet een keuze worden gemaakt. Wordt de winst in de universele dienstverlening aangewend voor meer postservice, bijvoorbeeld op het platteland en in de stadswijken? Of wordt besloten het tarief niet te bevriezen, zodat het tarief omlaag kan gaan? Of vindt de minister het aanvaardbaar dat TPG een hoog rendement heeft? TPG komt immers in een nieuwe marktsituatie terecht, en men moet wat vlees op de botten hebben om in de nationale en internationale concurrentieslag sterk te staan. Daarvoor is ook iets te zeggen, maar dat wil ik dan wel van tevoren weten. In dat geval moet ook bekend zijn hoe wordt voorkomen dat die winst wordt gebruikt voor kruislingse subsidies, waarmee anderen van de markt worden gehouden.

Verder ga ik in op de toegankelijkheid van het netwerk en de bevoegdheden van de OPTA. Ik loop de punten nu achtereenvolgens bij langs.

De eerste vraag is: welke visie heeft de minister over een markt die over een aantal jaren meer vrij wordt? Wordt het dan een markt van een paar postgiganten uit Duitsland, Engeland en Frankrijk? TPG staat nu zeer sterk in de markt. Het is een zeer efficiënt bedrijf, en bijna een voorbeeld voor de rest van de wereld. Heeft TPG in de nieuwe situatie nog wat in de melk te brokkelen? We weten allemaal dat in een markt van vrij verhandelbare bedrijven niet alleen efficiency van belang is, maar ook of anderen het

bedrijf kunnen kopen en wat zij daarmee gaan doen. Zijn er dan nog garanties voor universele dienstverlening?

De minister wil de postmarkt vanaf 2007 liberaliseren, onder de voorwaarde dat dit ook gebeurt in Engeland en Duitsland. Op die manier heeft TPG een eerlijke kans, zoals ook moet gelden voor Royal Mail en Deutsche Post. Wij willen deze ontwikkelingen ook graag afwachten, maar vragen ons af waarom niets is gezegd over de ontwikkelingen in Frankrijk en België. Zelfs als de Franse markt niet open zal gaan, is er geen wederkerigheid: zij mogen niet hier komen. De mogelijkheid bestaat echter dat de Fransen het Belgische postbedrijf opkopen of via andere stromannen toch op onze markt komen. Ik wil weten hoe we daarop gaan reageren. Dat zijn juist de bedrijven – we kennen de Fransen ook uit andere sectoren – die zeer diepe zakken hebben en het misschien wel heel interessant vinden de Nederlandse markt op te kopen. Ze kopen daarmee immers de enorme kwaliteit van TPG en hebben hier dan een sterke positie. Het kunnen ook de Duitsers of de Engelsen zijn, maar het is verwonderlijk dat de Fransen niet worden genoemd in het voorstel. Van hen kennen we dat gedrag, en we hebben allemaal in de krant kunnen lezen dat het erop lijkt dat de Fransen en Duitsers bezig zijn de Europese markt te verdelen. Dat geldt voor energie en voor andere markten. In NRC Handelsblad van afgelopen zaterdag stond bijvoorbeeld dat Tsjechië en Slowakije keurig zijn verdeeld onder de Fransen en Duitsers. Dat kan hier ook gebeuren. Ik vraag heel direct aan de minister: wie denkt u dat TPG zal

overnemen; worden we Duits of worden we Frans? Ik vraag ook welke marktanalyse de minister in zijn hoofd heeft. Hierover moet hij ons maar eens een stuk toesturen. Verder zegt de minister wel heel gemakkelijk dat de universele dienstverlening blijft gehandhaafd. Natuurlijk moet dat, maar is die concessie nog wel houdbaar, en wie garandeert dat TPG op langere termijn die concessie nog wil hebben en kan uitvoeren? Wat is de concessie waard als daaraan geen rechten en alleen maar plichten zijn verbonden? En welke rechten mag een bedrijf in de nieuwe situatie ontlenen aan de concessie? Het moet voor hen ook aantrekkelijk zijn. De minister zegt dat er een openbare aanbesteding wordt gedaan en de goedkoopste aanbieder van universele dienstverlening de opdracht krijgt. Dat is een bekende truc. Een grote buitenlander kan besluiten TPG eerst te pesten op de vrije markt, zodat TPG verzwakt. Vervolgens wordt een tegenbod voor de universele dienstverlening gedaan, die TPG niet meer kan aanbieden door die verzwakte positie. TPG zal dan vervolgens zelf bereid zijn het bedrijf te verkopen aan de Fransen of Duitsers. Een soort KLM-scenario. Dat kan dus gebeuren, en ik wil van de minister weten of hij dat voorziet en of hij daarbij risico’s ziet voor de concessietaken. Verder is de vraag of een concessietaak nog wel kan worden opgelegd aan de grootste aanbieder zonder financiële compensatie (zoals voorgesteld op bladzijde 7). We weten allemaal dat in het Europese juridische stelsel niet zomaar investeringstaken kunnen worden opgelegd aan een private ondernemer. Dat kan alleen maar wanneer aan die partij wordt vergoed. Hier is sprake van maar één vragende partij, dus gaan de prijzen omhoog.

De toegang tot het netwerk is het volgende punt. Voor alle mogelijke varianten van de markt, dus zowel er enkele grote spelers zijn als wanneer er – naar wat ik hoop – veel kleinere en nichespelers zijn, is het voor de marktwerking van cruciaal belang dat het netwerk toegankelijk is. Ook hier geeft de minister geen antwoord, terwijl daar een jaar geleden wel naar is gevraagd. Wat is het deel van het netwerk dat open moet zijn, en wat is het deel waarvoor het niet efficiënt is om open te zijn of bij de

universele dienstverlening behoort? Dat is een heel moeilijke kwestie. Heel precies en lang van tevoren moet duidelijk zijn welk deel universele dienstverlening betreft, welk deel open is, en welk deel tussenliggend is en gemengd moet worden gebruikt. Postboxen zijn van begin af aan open gemaakt. Gaat dat ook gebeuren met de rode brievenbussen? De minister heeft rapporten laten maken waaruit blijkt dat er meer taken zijn die toegankelijk moeten zijn. Dan rijst echter de vraag: als het toegankelijk is, wie bepaalt de toegang? De minister kiest ervoor geen vaste prijs te hanteren voor toegang, maar kiest voor een onderhandelde prijs. Iedereen weet dat de vragende partij dan zwak staat en de leverende partij, TPG in dit geval, sterk. Wij stellen vast dat diverse klachten terug blijven komen; die gaan we hier niet allemaal bespreken, maar wellicht komen enkele nog terug als voorbeeld. Daarmee zijn heel lange procedures gemoeid, waarbij men pas naar de OPTA kan gaan als duidelijk is wat het geschil is. Een kleinere partij houdt het dan al vaak voor gezien. Wij willen op dit punt extra bevoegdheden voor de OPTA. Wanneer er een conflict is, moet dat in een vroegtijdig stadium kunnen worden voorgelegd. De OPTA kan dan een aanwijzing geven, zodat partijen eruit komen. Dat betekent wellicht dat een deel van de tarieven vaste tarieven moeten worden in plaats van onderhandelde tarieven. Waar het onderhandelde tarieven betreft, moet er een duidelijker en snellere procedure bij de OPTA mogelijk zijn. Daarbij hoort dat de capaciteit van de OPTA waarschijnlijk niet groot genoeg is. We hebben begrepen dat bij de OPTA maar anderhalve formatieplaats beschikbaar is, wat bijna niet is voor te stellen. Van de minister wil ik in ieder geval de toezegging ontvangen dat de omvang en kwaliteit van de OPTA voldoende moeten zijn om zich als actieve posttoezichthouder op te stellen.

TPG heeft een bodemprocedure gevoerd over de aangiftebiljetten. Ik wil graag de visie van de minister weten. Is het wel goed afgelopen? De rechtszaak is natuurlijk onomkeerbaar, maar is het terecht dat aangiftebiljetten onder het monopolie moeten blijven vallen? Misschien moet op dat punt de wet worden gewijzigd. Deze aangiftebiljetten

hebben een uniforme kwaliteit, zowel letterlijk en als het gaat om de adressering, en zijn daarmee typisch een product om marktwerking op uit te proberen. In de brief vind ik niet terug of de minister daarvoor plannen heeft. De tarieven blijven tot 2007 bevroren, vorig jaar is besloten dat min of meer op te leggen. De minister heeft een besluit genomen, maar zei na de beroepsprocedure van TPG dat hij er eigenlijk geen grond voor had. Hij heeft geen visie op een structurele tariefsystematiek. Ik wil u wel aan die visie helpen. De visie op het tarief moet zijn: het tarief is CPI (consumentenprijsindex) min x. Dus de prijs min de productivi-teitswinst. Dat is een formule die we ook toepassen in andere sectoren. Dat betekent dat het bedrijf recht heeft op een vergoeding voor de gestegen prijzen, maar dat de efficiencywinst ervan wordt afgetrokken. De klant heeft dan ook voordeel van de marktwerking die tot efficiencywinst leidt. Dat lijkt gesneden koek en dat zou de minister moeten willen. De OPTA heeft dit aanbevolen, maar anderen ook. Waarom stapt de minister af van die prijsformule? Hij zegt nu dat een prijsformule het volgen van de inflatie is, of van de consumentenprijsindex. Dat is sowieso een rare formule, want wat is het verschil tussen het inflatiecijfer en het consumtenprijsindexcijfer? Hier en daar staat ook in de stukken dat je zou moeten corrigeren voor de loonstijging, want dat zijn doorslaggevende kosten voor het bedrijf. Ik wil weten wat de minister precies voor ogen heeft. Ik kies zelf voor CPI min x, waarmee de consument voordeel van marktwerking heeft. Eerst moet worden bepaald hoe de monopoliewinst op dit moment is en of de huidige prijs een goed startpunt is. Vorig jaar was het startpunt dat de prijs omlaag moest om op een redelijk rendementsniveau te kunnen uitkomen. Dat was het uitgangspunt. De OPTA heeft vastgesteld dat er nog een grote monopoliewinst in het bedrijf zit, waarmee de tarieven nog enkele centen – ik geloof vijf of zes cent – omlaag konden. Daarmee zou een rendement van 9,5% behaald worden op verkopen. De OPTA heeft toen voorgerekend dat bevriezing, rekening houdend met een dalend volume als gevolg van internet, 800 mln euro meer zou opleveren ten

opzichte van het redelijk rendement. Daarover verwacht ik een visie van de minister.

Als er winst is of een meer dan redelijk rendement, kunnen daarmee dingen worden gedaan. De eerste claim zou niet gericht zijn op tariefsverlaging, maar op verhoging van het serviceniveau. Dat is niet omdat het huidige niveau niet voldoet aan de gestelde eisen, want uit de rapportage blijkt dat TPG zich goed tot zeer goed houdt aan de afgesproken serviceniveaus. Ik vind het wenselijk het serviceniveau te verhogen door het Besluit algemene richtlijnen post (BARP) aan te passen, zodat er wat meer postdiensten, dichter bij mensen thuis beschikbaar komen. Nu is in het BARP vijf kilometer en 5000 inwoners afgesproken. Ik wil dat wijzigen in drie kilometer en 5000 inwoners. Daarmee is dan sprake van een betere bereikbaarheid, met name in de grote stadswijken. Daar verdwijnen steeds meer voorzieningen, maar mensen moeten beschikking houden over een postvoorzie-ning. Ik zeg er nadrukkelijk bij dat dit niet alleen de taak van TPG is. Zoals u wellicht weet, heb ik een initiatiefwetsontwerp in voorbereiding om ook bankkantoren vergelijkbare taken als universele dienst op te leggen. Dat wetsontwerp wordt binnen enkele weken aangeboden aan de Raad van State. Ik verzoek de minister het BARP aan te passen: betere service, dichter bij huis. Een andere optie is dat gezegd wordt dat het bedrijf best een hoog rendement mag hebben. Ze stevenen immers op een moeilijke markt af. De minister zegt dat hij, ook als de liberalisering heeft plaatsgevonden, een uniform tarief in Nederland vooralsnog wenselijk vindt. Wij verzoeken de minister om het woord ’’vooralsnog’’ te schrappen. Wij vinden dat het uniforme tarief moet blijven, omdat we niet willen dat de burger in hartje Amsterdam een lager tarief krijgt dan de burger in Appelscha.

Vorige week verscheen een bericht in de krant waarin stond dat TPG de staatsaandelen wil gaan verkopen. Dat is een logische ontwikkeling bij verdergaande marktwerking, maar is dit wel het goede moment? Het overheidsaandeel zakt daarmee van 35% naar 10%. Welke zeggenschap hebben we dan nog? Voordat we onze invloed via de aandelenkant laten verwateren, wil ik eerst een

aantal zaken laten vastleggen in weten regelgeving. Denk daarbij aan het gevraagde rond de universele dienst, rond de service, de prijs en de prijsformule. Misschien is een tussenoplossing mogelijk, waarbij we met een ’’golden share’’ extra zeggenschap hebben over dat deel van het bedrijf dat over universele dienstverlening gaat. Het laten verwateren van het aandelen-vermogen voordat de discussie is afgerond, is te vroeg.

Mevrouw Van Egerschot (VVD): Voor ons ligt de langverwachte notitie Post, met daarin de visie van het kabinet op de toekomstige ontwikkeling van de Nederlandse postsector. In de notitie staat als randvoorwaarde dat de liberalisering van de postmarkt alleen kan plaatsvinden wanneer een bepaald basispakket aan postdiensten, de universele dienst, beschikbaar en toegankelijk blijft voor consumenten. Dit tegen uniforme en betaalbare tarieven. Een tweede voorwaarde die gesteld wordt, is de gelijktijdige liberalisering van de postmarkt van Engeland en Duitsland. Als gevolg hiervan stelt de minister dat een liberalisering in 2007 de beste optie is, maar hij lijkt ook de mogelijkheid open te houden om de vorderingen op het gebied van genoemde landen de komende jaren te blijven volgen. Hierdoor lijkt de minister alle opties open te houden tot 2009, en de liberalisering van de Nederlandse markt tot 2009 geheel afhankelijk te maken van de liberalisering van de markten in Engeland en Duitsland. De VVD-fractie is blij met het voornemen van de minister de postmarkt te liberaliseren. Zij heeft echter een paar kritische opmerkingen over het tempo van de liberalisering, de daaraan verbonden voorwaarden en het kader waarbinnen de liberalisering zal moeten plaatsvinden.

De liberalisering van de markten in Engeland en Duitsland wordt als voorwaarde gesteld voor de liberalisering in Nederland. Waarom is onze liberalisering afhankelijk van de liberalisering van deze landen? Er zijn genoeg andere landen in Europa die veel minder ver zijn met de liberalisering dan deze twee landen. Een voorbeeld hiervan is Frankrijk. Waarom vreest de minister wel voor de concurrentie van Engeland en Duitsland en bijvoorbeeld niet voor die van Frankrijk? Waarom heeft de

minister deze vrees voor de concurrentie? Klopt het dat de minister de liberalisering van de Nederlandse markt geheel afhankelijk stelt van de liberalisering van de markten van Engeland en Duitsland? De VVD heeft begrip voor de vrees van de minister. Als Nederland de markt eerder opengooit, kunnen andere landen wel op onze markt opereren, maar mogen wij in sommige gevallen niet hun markt op. Zou voor dit probleem een oplossing gevonden kunnen worden door de invoering van een wederkerigheids-regel? Ziet de minister hierin mogelijkheden?

De heer Vendrik (GroenLinks): Kan mevrouw Van Egerschot mij uitleggen wat een wederkerigheids-regel inhoudt?

Mevrouw Van Egerschot (VVD): Als Nederland niet op de markt van een ander land kan opereren omdat deze potdicht zit, moeten wij voor dat land ook onze markt dicht kunnen houden. Die mogelijkheid moeten we kunnen scheppen. Een wederkerig-heidsregel wordt vaak gegeven in EU-richtlijnen. Dat gebeurt hier niet; vandaar de vraag van de VVD-fractie. Het zou een manier kunnen zijn om ervoor te zorgen dat we niet oplopen tegen het feit dat andere landen wel op onze markt kunnen opereren, terwijl wij dat op hun markt niet kunnen. Voor de postwet staat het niet in de EU-richtlijn. De vraag is of wij daartoe wel mogelijkheid hebben binnen het kader dat er nu ligt.

De heer Vendrik (GroenLinks): Dan pleit de VVD dus voor een inbreuk op het vrije verkeer van kapitaal en diensten. Nederlandse bedrijven mogen niet worden overgenomen door bijvoorbeeld een Franse speler, of Franse bedrijven mogen hier geen diensten aanbieden als de Fransen minder ver zijn met het openen van de postmarkt dan wij hier in Nederland. Moet ik het zo zien?

Mevrouw Van Egerschot (VVD): Wij krijgen een beetje het gevoel dat de postmarkt alleen geliberaliseerd kan worden door tegemoet te komen aan de eisen van de minister, die erop zijn gericht niet het beste jongetje van de klas te zijn. Wij zien daarin heel weinig mogelijkheden. Ik krijg het gevoel dat de minister toewerkt naar een dergelijke constructie. Als dat klopt, wil ik dat graag weten. Als

dat zo is, hoe wil hij die constructie dan vormgeven?

De heer Vendrik (GroenLinks): Is het wederkerigheidsbeginsel voor de VVD ook een sine qua non? Is het wederkerigheidsbeginsel een conditie voordat de VVD akkoord kan gaan met eerdere liberalisering van de postmarkt in Nederland dan omliggende landen?

Mevrouw Van Egerschot (VVD): De VVD heeft het gevoel dat de minister aan het zoeken is naar een dergelijke constructie. De VVD vraagt aan de minister of dit gevoel klopt. Zo ja, hoe wil hij zo’n constructie vormgeven?

De heer Vendrik (GroenLinks): Dan wachten wij met spanning op de uitleg van het gevoel van de minister.

Mevrouw Van Egerschot (VVD): De VVD-fractie wil graag dat de minister een helder kader schetst waarbinnen de liberalisering tot stand moet komen. De VVD mist een paar duidelijke voorwaarden voor liberalisering.

Ten eerste, toegang tot het netwerk van TPG tegen kostengeoriënteerd tarief zou een mogelijkheid zijn. Toch dreigt volgens sommigen het gevaar dat, als dit te lang gebeurt en tegen een te laag tarief, er geen concurrentie op het gebied van de infrastructuur tot stand komt. Heeft de minister daarom gesteld dat de concurrenten tegen dezelfde voorwaarden en met dezelfde kwaliteit toegang moeten krijgen als vergelijkbare klanten? Betekent dit dat de minister concurrentie mogelijk acht als concurrenten hetzelfde tarief betalen als consumenten? Klopt het dat nu de retailtarieven gelijk zijn aan de whole-saletarieven? En waarom wil de minister een beginsel van non-discriminatoire toegang niet vastleggen in specifieke regelgeving? Ten tweede, de minister stelt dat een goede regeling voor retourpost van belang is, ook nu al. Heeft de minister hiervoor concrete voorstellen of is hij voldoende tevreden over de huidige overeenkomst tussen de marktpartijen? Ten derde, om de universele dienstverlening te kunnen blijven garanderen, stelt de minister dat TPG deze moet blijven leveren. Voor de eerste periode wordt gedacht aan een termijn van vijf jaar. Kan de

minister deze keuze nader toelichten? Ook stelt de minister dat, als TPG onder andere om bedrijfseconomische redenen wenst af te zien van deze plicht, men zal overgaan tot een aanbestedingsprocedure. Kan de minister toelichten wat onder bedrijfseconomische redenen valt? Ten vierde, waarom heeft de minister besloten om de partijen brieven tot en met 50 gram tijdelijk onder de universele dienst te laten vallen? Het enige argument dat hij hiervoor geeft, vindt de VVD weinig overtuigend. Waarom liberaliseren wij de markt voor post boven de 50 gram niet vanaf 2005? Dan kunnen wij de effecten van de liberalisering tot 2007 duidelijk overzien. De post onder de 50 gram blijft zo dan toch beschermd. Dit geeft ook de mogelijkheid om ons de komende twee jaar goed voor te bereiden op volledige liberalisering. De universele dienstverlening wordt dan teruggebracht tot de basisdienstverlening, waarmee TPG na 2007 niet als enige marktpartij eisen opgelegd krijgt voor de brieven onder de 50 gram. Is dit anders geen valse concurrentie?

De heer Crone (PvdA): Ik kan me voorstellen dat de markt stapsgewijs wordt vrijgemaakt. Dus eerst voor de post van 50 gram, dan van 100 gram. Mevrouw Van Egerschot stelt echter stevige voorwaarden aan netwerktoegang. Die moet er toch eerst zijn?

Mevrouw Van Egerschot (VVD): Dit zijn allemaal punten waarvan de VVD zegt dat ze nodig zijn om de liberalisering in goede banen te leiden.

Ten vijfde, TPG heeft als concessiehouder beschikking gekregen over de postcodegegevens. Ondanks dat dit publieke gegevens zijn, moeten concurrenten voor deze gegevens betalen. Belangrijk is dat dit kostengeoriënteerde bedragen zijn, iets wat tot op heden niet het geval lijkt te zijn. Ook in het OECD-rapport is het belang van een dergelijke kostengeoriënteerde toegang tot het postcodesysteem, op grond van de ervaringen in Zweden, tot uitdrukking gekomen. De VVD-fractie wil weten of de minister haar mening deelt over de toegang tot het postcodesysteem en het belang ervan voor de mogelijkheid van eerlijke concurrentie. De VVD heeft nog een paar opmerkingen. Kan de minister de Kamer inlichten over de stand van

zaken van het zogenaamde gouden aandeel? De Staat heeft een prioriteitsaandeel, waardoor hij bijzondere goedkeuringsrechten heeft over investeringen, aandelenemissies en dergelijke. De Europese Commissie heeft daartegen bezwaar gemaakt en heeft aangekondigd een procedure aan te spannen. De regering heeft zich op het standpunt gesteld dat een dergelijk bijzonder aandeel nodig is om de continuïteit van dienstverlening te garanderen. Is een dergelijke stellingname ook te handhaven na 2007? De VVD-fractie wil graag van de minister weten of hij de huidige bevoegdheden van de OPTA voldoende vindt voor de geliberaliseerde markt? Of is er toezicht vereist op de postale infrastructuur en voor het gevaar van kruissubsidiëring. Is de OPTA voldoende geëquipeerd?

Het beleid van de minister, de OPTA en de NMa moet erop zijn gericht de concurrentie te stimuleren. Hiermee wordt particulieren en zakelijke gebruikers een keuze geboden tussen aanbieders van diensten. Het prijs-kwaliteitsaanbod op de diverse markten komt dan tot stand door effectieve marktregels. Het mag duidelijk zijn dat de liberalisering niet alleen moet gaan over het prijs-kwaliteitsniveau van de postmarkt. Ook de effecten op het BNP per hoofd van de bevolking, de werkgelegenheid, de innovatie van dienstverlening en de indirecte effecten op de betalingsbalans moeten worden meegenomen. In de notitie ontbreekt een heldere analyse. Wij verzoeken de minister deze afweging alsnog toe te lichten.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA): Postbezorging is een dienst die, zowel voor het sociale verkeer als voor de economie en de productie van goederen en diensten, een essentiële rol speelt. Als de postbezorging kwalitatief onder de maat zou zijn, of erger nog, zou uitvallen, dan zou onze economie behoorlijk verstoord worden. Het CDA zegt dus dat het noodzaak is om de postbezorging zo in te richten dat de toegankelijkheid en kwaliteit zo optimaal mogelijk zijn. Het CDA is voorzichtig als het gaat om liberalisering van de postmarkt. Juist ook omdat we zien dat de liberalisering van sectoren waarbij publieke dienstverlening een rol speelt, in de praktijk vaak weerbarstig blijkt. Mijn

fractie is ervan overtuigd dat een geliberaliseerde postmarkt voldoende gewaarborgd moet zijn. Bij de notitie Post van de minister mist het CDA op sommige punten nog een analyse of onderzoek. Op sommige punten vinden we de notitie ook nog wat oppervlakkig, en dus vraag ik de minister om een nadere toelichting. Ik begin met het traject. Het CDA vindt het van belang om niet voor de Europese troepen uit te lopen. Nederland heeft momenteel een van de meest geliberaliseerde markten van Europa. Een eerdere liberalisering in Nederland zal betekenen dat postbedrijven uit andere landen zich vrij op onze markt zouden kunnen bewegen zonder dat er sprake is van wederkerigheid. We zijn het eens met de voorwaarde van de minister dat liberalisering in Engeland en Duitsland absoluut vereist is. Hoe zit het met de situatie in Frankrijk? Op welke manier gaat de minister in Europa pleiten voor een ’’level playing field’’? En wat doet de minister als andere lidstaten, bijvoorbeeld via beschermde constructies, hun markten dicht houden? We werken toe naar de liberalisering in 2007. De wereld is niet voor bange mensen, maar de minister zal het met het CDA eens zijn dat dit soort cruciale diensten niet mogen worden onderworpen aan marktexperimenten. In dat kader zal de Europese Commissie een verkennende studie verrichten, om voor elke lidstaat te beoordelen welke gevolgen de volledige voltooiing van de liberalisering zal hebben voor de interne markt. Wanneer komt deze analyse beschikbaar voor Nederland? Wij gaan ervan uit dat de minister de Kamer op de hoogte houdt van de ontwikkelingen in de ons omringende landen. Graag een reactie van de minister daarover. Verder waarschuwen we de minister voor het volgende: het mag niet zo zijn dat er straks volgens de letter van de richtlijn wel sprake is van liberalisering, maar dat er de facto nog obstakels blijven bestaan voor toetreders. Wij roepen daarom de minister op om straks bij de beoordeling goed te kijken naar deze feitelijke obstakels, juist in de ons omringende landen. We denken dan bijvoorbeeld aan de onmogelijkheid om een eigen netwerk op te zetten, maar ook aan de verplichting van een licentie.

De universele dienst is het volgende punt van aandacht. TPG heeft een belangrijke opdracht meegekregen van de Nederlandse overheid. TPG moet een voldoende dicht netwerk van postkantoren en brievenbussen in stand houden. Daarnaast is het bedrijf verplicht om zes dagen in de week overal in Nederland poststukken op te halen en te bezorgen. De CDA-fractie vindt het bittere noodzaak dat deze universele dienst gewaarborgd blijft. Het kan niet zo zijn dat de postbezorging door de marktwerking niet aan de eisen van het publiek voldoet. Wel vinden wij het noodzakelijk dat de reikwijdte van deze opdracht een keer goed tegen het licht wordt gehouden. Wat is nu precies het publieke belang van de postbezorging? Wij missen hierover een voldragen analyse van de minister. Per slot van rekening is er de laatste tien jaar op dit terrein heel veel gebeurd. Is het voor het functioneren van onze maatschappij bijvoorbeeld nog wel noodzakelijk dat de post zes dagen per week wordt rondgebracht, of zou er kunnen worden volstaan met vijf dagen per week? Dit is een optie.

De heer Crone (PvdA): Zeer verrassend om bijvoorbeeld de bezorging op maandag te stoppen. Gezien wat er gebeurt in de mediawereld, moeten we misschien juist ook gaan bezorgen op zondag. Wat is de bedoeling van het CDA? Geen post meer op maandag, geen brievenbussen meer lichten op zaterdag en zondag?

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA): We moeten de universele dienstverlening afstemmen op wat bedrijven en particulieren graag willen. Als die bijvoorbeeld een lager tarief wensen, met daarvoor in de plaats minder vaak bezorging, dan moeten wij als overheid of politiek daarop inspelen en de omvang van de universele dienstverlening aanpassen. De universele postdienst is een publiek goed. We moeten dus weten wat het publiek in die zin belangrijk vindt.

De heer Crone (PvdA): Ik voel hier helemaal niets voor. Behalve het publiek krijgen ook veel bedrijven nog op maandag post bezorgd. Wordt dat dan allemaal gesplitst? Krijgen bedrijven dan wel post op maandag? Zij zijn in wezen afhanke-

lijker dan consumenten. Die kunnen hun post best een dag later krijgen.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA): Het enige wat ik probeer aan te geven, is dat we moeten onderzoeken of de omvang van de universele dienstverlening nog wel aansluit bij de huidige maatschappelijke eisen. Misschien hebt u gelijk en is er inderdaad behoefte aan zes dagen bezorging. Vanochtend zegt de Consumentenbond echter dat zou kunnen worden volstaan met vijf dagen. Ik vind dat daarnaar goed moet worden geluisterd. Ik maak me zorgen over één ander ding bij de universele dienstverlening. De minister zegt dat als de TPG niet langer met de leveringsplicht wil worden belast, bijvoorbeeld om bedrijfseconomische redenen, er wordt voorzien in een aanbestedingsprocedure. Het CDA vraagt zich af of dat verstandig is. TPG tekent voor een aantal jaar en moet zich daaraan dan houden. Als TPG zich mag terugtrekken en de overheid daardoor een nieuwe aanbestedingsprocedure moet starten, zit de overheid per definitie in een slechte uitgangspositie. Graag een reactie van de minister hierop. Dan de omvang van het wettelijk monopolie. TPG heeft een wettelijk monopolie op het bezorgen van brieven lichter dan 100 gram. Blijft, ondanks de afbouw van het wettelijk monopolie, hier niet een natuurlijk monopolie in stand? Het is zeer aannemelijk dat op het terrein waarvoor nu nog een wettelijk monopolie geldt, we straks geen daadwerkelijke concurrentie op gang kunnen krijgen. Ook de OPTA komt tot die conclusie. Het rendement van de monopoliediensten is voor andere concurrenten gewoon te laag. De CDA-fractie maakt zich dan ook zorgen over de ontwikkeling van het rendement van de monopoliediensten. In 2001 bedroeg het rendement nog 17%, in 2003 was dat bijna gehalveerd tot 9%. Hoe kan dat en wat zegt dat over de markt? Wat zegt dat over de instelling van TPG?

De heer Crone (PvdA): Deze cijfers ken ik niet.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA): We kunnen inderdaad beginnen met vragen of de minister deze cijfers ook heeft ontvangen. Als wij het niet voor elkaar krijgen op dit vlak concurrentie te bewerkstelli-

gen, moeten er ijzersterke garanties komen dat de prijzen niet de pan zullen uitrijzen en dat de kwaliteit gewaarborgd blijft. We moeten NS-achtige constructies en situaties voorkomen.

De tarieven van de postbezorging, voor zover die binnen de opdracht vallen, worden door de minister van EZ gereguleerd. Over de tariefontwikkeling geen kwaad woord, de tarieven in Nederland behoren tot de laagste van Europa. De stijging is sinds 1980 zeer gematigd. Dat moeten we zo houden en we zijn blij dat TPG de maatschappelijke verantwoordelijkheid heeft genomen. Een maatschappelijke onderneming is een bedrijf dat de gemaakte winst niet laat wegvloeien naar bestuurders en aandeelhouders, maar deze gebruikt voor de kwaliteit van het product, dus voor het tarief en voor de dienstverlening. Het CDA vindt dat als een bedrijf dat een maatschappelijke taak vervult, het goed doet, ook de consument daarvan mag meeprofiteren. De winsten moeten dan op enigerlei wijze worden vertaald in de prijzen of de kwaliteit van de dienstverlening. Over de vraag hoe de redelijkheid van de posttarieven in relatie tot de behaalde rendementen te toetsen, is al veel wetenschappelijk gedelibereerd. Ik vraag de minister wat daarover zijn mening is. Dan het volgende: de Europese postzegel. Met het geld dat ik in mijn portemonnee heb, kan ik overal in Europa terecht. Een Europees gelijkwaardig en functioneel waardedocument, zo noemen we dat. Als dat kan met de euro’s, waarom kan dat dan niet met onze postzegels? Deze zijn immers ook in euro’s gesteld. Waarom kan ik mijn Beatrixzegel niet gebruiken in Frankrijk? Het CDA hecht enorm aan het op Europees niveau gelijktrekken van waardedocumenten. Het bevordert het Europees postverkeer en het maakt de diensten en prijzen transparant en overzichtelijk. Het CDA vindt dat we een punt moeten maken van een Europese postzegel. Dat kunnen we tijdens het Europees voorzitterschap prima naar voren brengen. Ik vind eigenlijk dat het al veel te lang heeft geduurd.

De heer Crone (PvdA): Krijgen we dan ook een stabiliteitpact om de waarde van de postzegels te beschermen? De tarieven verschillen per land. Is het dan de bedoeling dat

als een brief in Duitsland twee keer zoveel kost, je twee keer zoveel postzegels plakt?

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA): Dat lijkt me één van de minste problemen. Je kunt postzegels uitgeven van €0,20 en €0,50 en je betaalt vervolgens het lokale tarief. Daarmee maak je de prijs transparant. Het gaat erom dat waardedocumenten kriskras door Europa moeten kunnen worden gebruikt. Natuurlijk kleven daar bezwaren aan, maar volgens mij is het een belangrijke stap binnen het proces van liberalisering van de Europese postmarkt.

De heer Vendrik (GroenLinks): Ik probeer mee te denken, maar kan mevrouw Van Vroonhoven uitleggen welk probleem we hier oplossen?

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA): Postzegels die je hier hebt, moet je kunnen meenemen naar het buitenland. De euro’s die hier worden uitgegeven kun je ook meenemen naar het buitenland.

De heer Vendrik (GroenLinks): Is de charme van het reizen niet daar in gelegen dat we in Spanje niet onmiddellijk grijpen naar een pot pindakaas in de supermarkt of een eigen Beatrix voor die prachtige lokale kaart? We moeten kunnen genieten van die prachtige lokale postzegel, zoals die daar wordt gedrukt. Is dat nu niet juist iets wat we moeten beschermen in Europa?

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA): De heer van Vendrik wordt nu nostalgisch. Diezelfde argumenten hadden we natuurlijk ook toen we de gulden afschaften. Ook de nieuwe euro’s zijn echter ware collectors items geworden. Het is meer een principiële zaak. We hebben het over een Europese eenwording, een Europees postbeleid. Daarbij hoort ook een Europese postzegel.

Mevrouw Van Egerschot (VVD): Ik ben het wel met de heer Vendrik eens. Wat heeft mevrouw Van Vroonhoven nu opgelost ten aanzien van de postnotitie?

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA): Ik hoef de problemen van de postnotitie niet op te lossen. We zijn hier een daadwerkelijk Europese postmarkt aan het creëren, waarbij

een Europese postzegel hoort in analogie met de euro. Een belangrijke manier om post-vestigingen te behouden in kleinere kernen, is koppeling aan een netwerk van sociale, culturele en commerciële voorzieningen. De CDA-fractie vindt dit onderbelicht in de notitie. Wij zien het aanbod van supermarkten, gemeentelijke voorzieningen, banken, postkantoren en bibliotheken teruglopen. Door deze voorzieningen meer te bundelen in één huis, kweek je misschien wel draagvlak om voorzieningen te behouden. Dit vraagt natuurlijk wel om innovatief ondernemerschap van TPG. Wat is de visie van de minister op het aantal postvestigingen, met name over hoe we in de toekomst dat niveau in stand kunnen houden als we te maken krijgen met concurrentie?

De heer Crone (PvdA): We hebben de universele dienstverlening vastgelegd in het BARP. Daarin staat hoeveel vestigingen er moeten zijn, waar TPG zich aan houdt. Als wij besluiten dat er meer vestigingen moeten komen, moeten wij het besluit aanpassen. Bent u bereid wat ik heb voorgesteld te steunen? Dan weet iedereen waar hij aan toe is. Zeker als het bedrijf in een hevige concurrentieslag komt, moet dat je toch wel een beetje vastleggen.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA): Op dat gebied deel ik uw visie. Het aantal van 2100 vestigingen dat nu vastligt, mag absoluut niet verminderen. Het is natuurlijk wel een zaak van het bedrijf zelf dat aantal te behouden. Ik wacht met u de visie van de minister af. In eerste instantie is het echter een zaak van innovatief, maatschappelijk ondernemerschap van TPG zelf. Het allerlaatste onderwerp. Vooral bij het tot ontwikkeling komen van nieuwe markten is het van wezenlijk belang dat er goed toezicht is. De krachtverhoudingen moeten zich nog uitkristalliseren, wat je ziet aan het ongelooflijk grote aantal juridische procedures dat op dit moment gevoerd wordt. De toetredende partijen zijn nog zwak en proberen een positie te veroveren. De CDA-fractie is van mening dat wetgeving een aantal duidelijke materiële normen moet bevatten, waaraan getoetst kan worden. De uitvoering van deze toets wordt door de OPTA gedaan. Hoe verhoudt de

OPTA zich tot de NMa waar het de mededinging op de postmarkt betreft?

Mevrouw Gerkens (SP): Voorzitter. Dat de SP geen voorstander is van privatisering en liberalisering van nutsdiensten mag een publiek geheim heten. De minister hoeft daarom even niet te luisteren, hij kent deze woorden van mij. Wij horen consumenten weinig klagen over de post, in tegenstelling tot de vele klachten over de kabel en de NS, ik noem ze nog maar een keer. Ook intern lijkt er weinig onrust te bestaan. Mijn zogenaamde lofzang hier betekent niet dat liberalisering van de postmarkt een geweldig idee is, maar wel dat de schade vooralsnog beperkt is gebleven. Als ik zeg beperkt, dan zeg ik ook dat er wel schade is: afnemende bereikbaarheid van de postkantoren, discussie over de hoeveelheid postkantoren in de regio, de vraag of de postkantoren voldoen aan het BARP, de discussie over wat wordt aangeboden zoals uitgebreide pakketten en beperkte pakketten, de nabijheid van de brievenbussen en natuurlijk ook de discussie over de huisvrouwen-cao. Bovendien leeft bij mij de vraag wat TPG gaat doen met de winstcijfers. Er valt zeker nog wat te verbeteren en weer blijkt maar eens dat deze markt de problemen niet oplost en ook niet gaat oplossen. Ik vind dat we ons daarop moeten bezinnen en niet het braafste jongetje van de moeten zijn. In het belang van de consument moeten we rustig aan doen. Ik ben het dan ook niet eens met partijen die zeggen dat we hierin een eigen koers moeten gaan varen. Sterker nog, in het belang van een gelijkwaardig speelveld moeten we zeker niets hard vastleggen. Als we gaan liberaliseren, dan pas als meerdere EU-landen open gaan en zijn. Voorgaande sprekers hebben het al gezegd, maar ook ik begrijp niet waarop de keuze van Duitsland en Groot-Brittannië is gebaseerd. Wellicht dat de minister daarover nog iets gaat vertellen. Als we dat niet doen, lopen we de kans dat onze markt wordt opgeslokt door buitenlandse bedrijven. Die analyse is door de heer Crone reeds gedaan. Bovendien moet de minister zich richten op de condities waaronder andere bedrijven zich op de Nederlandse markt willen vestigen, ofwel, hij moet kwaliteitscriteria

opstellen. Ik vind het merkwaardig dat de minister in zijn notitie niets heeft gezegd over de kwaliteitseisen waaraan alle postdiensten moeten voldoen. Sterker nog, hij zegt dat er helemaal geen eisen aan de postaanbieder hoeven te worden gesteld. Ik vraag me dan af of de minister wil dat de belastingformulieren weer op straat komen te liggen. In het belang van de consument moet de minister zeker een minimum aan eisen stellen voor alle postaanbieders op onze markt. De markt werkt wel voor de postaanbieder, maar niet voor de postontvanger. Die kan niet kiezen. De SP ziet op dit gebied graag een voorstel van de minister tegemoet. Daarnaast zullen verschillende criteria moeten worden opgesteld, waaraan andere landen moeten worden getoetst. Denk daarbij aan gelijke fiscale behandeling van postbedrijven, onafhankelijkheid van de toezichthouders, toegang tot de huisbrievenbussen en verankering van het non-discriminatiebeginsel in de postwetgeving. Er moeten geen onnodige belemmerende licentie-voorwaarden mogelijk zijn. Daarmee kunnen buitenlandse bedrijven zich immers wel vestigen op de Nederlandse markt, maar is dat vice versa niet mogelijk. Ik laat het hier even bij, want hierover is al heel veel gezegd. Op dit punt graag ook een reactie van de minister. Dan hoor ik van de minister nog graag een toelichting op het vestigingsbeleid. Wat is zijn antwoord daarop? Ziet hij dit als een probleem en zo ja, wat stelt hij voor om het verdwijnen van de vestigingen tegen te gaan. Met de heer Crone vraag ik of de minister bereid is de nota op dit punt aan te passen. Wij vinden dat een universele dienstverlening een instrument is om de postontvanger te beschermen en daarmee van groot belang. Ik ben geen voorstander van het verminderen van de universele dienstlening ten opzichte van de prijs. Ook geloof ik niet dat internet alleen maar minder postbezorging met zich meebrengt, vooralsnog zorgt het bij mij voor vermeerdering van de post. Volgens de Consumentenbond ben ik een oudere dame – waarvoor dank – omdat ik wel hecht aan de post-ontvangst op maandag. Dat gezegd wordt dat alleen de ouderen dat willen en het wel weg kan, vind ik een veel te marktgerichte benadering. Als op deze manier de

bezorging verminderd wordt, betekent dat altijd dat er groepen de dupe zijn. Ik wil graag blijven opkomen voor die groepen. Ik pleit ervoor de universele dienstverlening te laten zijn zoals deze nu is. Laten we kijken waar we moeten gaan verbeteren.

De heer Vendrik (GroenLinks): Voorzitter. Als ik de brief van de minister goed begrijp, wil hij de verkiezing in 2007 in met een geheel geliberaliseerde postmarkt. Even afgezien van alle techniek en details en de specificiteit van de regulering van de volledig vrije postmarkt, wat is het verhaal dat deze minister heeft te vertellen aan de consumenten? Waar is de liberalisering goed voor? Waar hebben de consumenten voordeel van? Gaat het nu echt zo slecht met de postbezorging in Nederland? Zijn de prijzen te hoog? Ik maak de minister attent op de kritische geluiden van Nederlandse burgers die van alles moeten gaan kiezen, terwijl ze daar lang niet altijd zin in hebben. Kijk naar wat er gebeurt bij de energiemarkt. De prijsverschillen zijn bescheiden, ook door de systematiek van relatief hoge belastingen. De winst van het kiezen is daarmee bescheiden. Wat is het verhaal waarmee deze minister de Nederlandse burgers wil overtuigen?

De heer Crone (PvdA): Ik ben ook wel romantisch, dus ben ik het eens met die postzegels voor het buitenland. Ik ben dus een romantisch socialist, maar daarnaast ben ik ook een marktsocialist. De marktwerking gaat niet over het kleine aantal poststukken dat de consument zelf verstuurt. Of het nu de blauwe enveloppen zijn of tijdschriften of zakelijke post, ik krijg meer post van instellingen. Daarin zit een potentiële concurrentie die tot kostenverlaging leidt. Dat kan stukken goedkoper en daar ligt de marktwerking. Als je iets verder kijkt dan je eigen brievenbus, is er toch een voordeel te halen. Zoals bij energie ook het voordeel is dat je nu groene stroom kunt kopen.

De heer Vendrik (GroenLinks): Voorzitter. Het is leuk dat de heer Crone antwoord geeft, maar ik vroeg het aan de minister. Wat is zijn boodschap? Waarmee wil hij Nederlandse burgers overtuigen. We zien groeiende scepsis bij burgers over dit type Europese projecten. Er

wordt marktwerking over ons uitgestort. Ik lees hierover niets.

De heer Crone (PvdA): Ik heb nog nooit meegemaakt dat u geen visie ten toon wilde spreiden over wat dan ook in de wereld.

De heer Vendrik (GroenLinks): Dat wil ik best doen, maar laten we het nu houden op mijn vraag aan de minister. Waarmee gaat hij de Nederlandse burgers overtuigen? Al bij de behandeling van de postwet-ten, in 2002 naar aanleiding van de vorige liberaliseringoperatie, heeft de fractie van GroenLinks tegen gestemd. Ook toen speelde eigenlijk dezelfde discussie als vandaag: moet Nederland voorop gaan? Toen was het Europese monopolie beperkt tot 350 gram, Nederland ging meteen naar 100 gram. Nederland liep vooruit op de Europese troepen, en dat was voor ons reden om tegen de toenmalige postwet te stemmen. De vraag is wat de minister heeft geleerd van die operatie. Eigenlijk is er sprake van een herhaling van zetten.

De tweede vraag gaat over de liberalisering 2007. Waarom wordt alleen gekeken naar het Groot-Brittannië en Duitsland? Europa is toch breder dan dat? Ik dacht dat er vijfentwintig landen waren, en niet twee. Dat weet deze minister natuurlijk ook wel. Het hoeft dan niet alleen over Frankrijk te gaan. Het kan ook gaan over andere grote landen die hun opvattingen hebben over hoe het dan verder moet met de liberalisering van de postmarkt. De derde vraag is meer een strategische vraag. Er is een algehele liberalisatie in Europa voorzien in 2009. Ik begrijp dat deze datum geconditioneerd is. Dat zal allemaal nog moeten blijken. Lees ik dat goed? 2009 is de streefdatum, maar in 2006 zal pas helder worden of dat ook echt gaat lukken? Het lijkt me van belang om dat te weten. In het ene geval, als 2009 inderdaad moeder aller data wordt, dan hebben we hier een debat over een periode van twee jaar waarin Nederland voorop loopt. Mocht bij de besluitvorming over de Europese postmarkt in 2006, de datum van 2009 echter niet worden gehaald, dan praten we over een veel langere periode. Gegeven de onzekerheid over wat het betekent om op 1 januari 2007 opnieuw voorop te gaan lopen, vraag ik mij af wat de minister ertoe

heeft bewogen om daarover nu al een besluit te nemen. Is het niet logisch om eerst te kijken hoe de Europese hazen lopen en te bekijken wat in 2006 de communis opinio is? Pas dan kan een besluit worden genomen. Dat lijkt me ook van belang voor de strategische taxatie die deze minister maakt. Die maakt hij echter niet. Doet het er dan niet toe om te weten wat andere Europese landen gaan doen? Misschien krijgen we straks wel een besluit waarbij grote Europese landen zeggen het niet te doen. Misschien komen er tussentijdse verkiezingen, andere regeringen, wie zal het zeggen. Misschien dat grote landen pas in 2012 of 2013 hun postmarkten openen. Ik heb begrepen dat daarvoor de ruimte is. Dan gaat Nederland zes, zeven, acht jaar vooroplopen. Hoe moet ik dit taxeren? Ik vraag op dat punt uitleg aan de minister.

De minister zegt dat de universele dienstverlening ook in de situatie van volledige liberalisatie blijft gehandhaafd. Dan is er altijd sprake van een gevoelig punt voor de fractie van GroenLinks. Wij hebben de afgelopen jaren veel werk gemaakt van het aantal postvestigingen. Dat slaat niet alleen op de plannen van TPG, waarbij het streefniveau 2100 kantoren in 2005 is. Dat raakt ook de acties van de Postbank en daar zat de afgelopen jaren de grootste pijn bij mijn fractie. Wat ons betreft zullen aanbieders van dit soort vitale zakelijke diensten bij de toelating tot de Nederlandse bancaire markt, boter bij de vis moeten doen als het gaat om fysieke bereikbaarheid van hun diensten. Dat kan via een initiatiefwet, waarop wij ook wel eens hebben gespeculeerd, of via de wet financiële dienstverlening die binnenkort in de Kamer komt. Post en bancaire dienstverlening is heel wezenlijk en basaal voor burgers, zonder geld komt men nergens. De hele kwestie van de postmarkt moet daarbij betrokken worden. Daaraan heeft het de afgelopen jaren ontbroken en zaten we ineens met twee ministers te debatteren die van elkaar niet wisten hoe het zat. Ik hoop dat deze minister van EZ heel nauwkeurig volgt wat zijn collega bij Financiën wil op het punt van bereikbaarheid van bancaire diensten. Daar valt niet alleen synergie te bereiken, maar is daadwerkelijk sprake van een economische samenhang. Postkanto-

ren kunnen niet functioneren als de een of andere partij de poten onder de stoel van het postkantoor vandaan zaagt. Ik vraag dus wat er na 2005 met die 2100 kantoren gaat gebeuren. Ik lees in de brief, en daar krijg ik de kriebels van, dat de minister zegt ’’dat naar verwachting, er wordt vanuit gegaan, dat het dienstverleningsniveau dat is voorzien in de postvestigingen grosso modo ook voor de jaren daarna in stand blijft’’. Dat is drie keer fout. Er wordt vanuit gegaan. Nee, deze minister stelt eisen. Stelt hij ze dan ook? Dan grosso modo ook voor de jaren daarna. Voor welke jaren dan? En grosso modo, wat moeten we ons daarbij voorstellen? Gaat het dan om de omvang van vestigingen? Gaat het om de omvang van het pakket aan dienstverlening dat die vestigingen minimaal moeten aanbieden? Dat zijn vitale vragen voor heel veel duizenden burgers, met name in kleinere gebieden, bevolkingsarme gebieden en kleine kernen. Dat kan niet zo worden afgedaan. Daarover wil ik graag vandaag helderheid. De minister moet duidelijk maken hoe de universele diensten op het gebied van de postvestigingen, en wat daar wordt aangeboden, eruit zien na 2005.

Een ander punt van kwaliteit is het volgende. Collega’s hebben daarover al een aantal opmerkingen gemaakt en ik voeg me daar van harte bij. Een aantal concurrenten van TPG laat nog wel eens post op straat liggen. Ik heb me daarover verbaasd. Je kunt zeggen dat het een keer kan gebeuren. Je kunt echter ook zeggen dat als het om belastingformulieren gaat, het wel heel ruig wordt. Het ligt letterlijk op straat. Vervolgens wordt TPG gebeld met het verzoek het even te komen afhalen. Een merkwaardige zaak. Is het dan niet vreemd dat aan al die concurrenten op de Nederlandse postmarkt geen kwaliteitscriteria worden gesteld, of vinden we dat allemaal maar normaal? Mijn fractie gaat het echt ter harte dat op de Nederlandse postmarkt wordt geconcurreerd op heel ongelijke sociale voorwaarden, en dat moet deze minister weten van het debat in 2000. TPG heeft nog een redelijk fatsoenlijke cao, maar dat geldt niet voor de meeste andere bedrijven. Ook bij TPG is echter sprake van nieuwe vormen van dienstverlening. Daarbij wordt de vigerende cao vervangen door een

ander type arbeidsvoorwaarden. Door de bank genomen wordt het er voor de betreffende werknemers niet beter op. Ik vind het heel merkwaardig dat een postmarkt zich mag openen, terwijl er geen enkel idee is over hoe men dat sociaal moet regelen. Mijn taxatie is dat het belangrijkste middel om te concurreren op de postmarkt, vooral de strijd om de loonconcurrentie is. Ik vraag de minister of hij die met mij deelt. De concurrentiestrijd wordt uitgevoerd op arbeidsvoorwaarden, zo is mijn taxatie, en dat gaat ten koste van werknemers. Laten we dat zomaar lopen? Of is het logisch om daarvoor in een minimum te voorzien? Dat sluit ook aan bij de vraag waarom we het instellen van bepaalde kwaliteitscriteria niet logisch vinden. Dat doen we in de bancaire sector bijvoorbeeld ook, daar zijn bepaalde entreevoorwaarden. Waarom is dat hier dan niet het geval?

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA): Voorzitter. Mij lijkt het dat de bescherming van de werknemers in Nederland toch heel erg goed geregeld is. Ik vraag aan de heer Vendrik een nadere toelichting. Waarom classificeert hij bepaalde werkverhoudingen als onsociaal?

De heer Vendrik (GroenLinks): Ik kom regelmatig verhalen tegen over arbeidsverhoudingen in de postmarkt, wat voor type betalingen daartegenover staat. Ik noem dat geen sociaal paradijs. Het is absoluut waar dat een aantal zaken minimaal is geregeld. Er is de wet op het minimumloon en er is een wet flex en zekerheid voor de wat meer spectaculaire arbeidsverhoudingen die ook in deze markt nogal eens worden toegepast. Ik maak me buitengewoon veel zorgen over de ontwikkeling die gaande is. Het is moeilijk voor bedrijven een redelijk goed sociaal profiel overeind te houden. In de oude postvoorziening was daarin voorzien. Gewoon fatsoenlijk omgaan met mensen. Het is nu echter lonend om niet heel erg sociaal uit de hoek te komen. Ik maak me dus niet alleen zorgen over de prijs die burgers betalen voor een brief, ik maak me ook zorgen over de duizenden mensen die in de die sector werken. Ik denk dat dit een zorg is van ons allemaal. Waarom dan niet van deze minister? Ik lees

daarover in deze brief helemaal niets.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA): Mij dunkt dat we kunnen varen op het sociale zekerheidssysteem dat we in Nederland hebben. De heer Vendrik gaat daar niet op in.

De heer Vendrik (GroenLinks): Voorzitter. Het sociale zekerheidssysteem was al een defect en dit kabinet maakt dat alleen maar groter voor allerlei mensen die aangewezen zijn op los-vast werk. Het type contracten dat in deze sector veelvuldig voorkomt, is afroep-contracten en detacheringformules waarbij klassieke sociale zekerheid geen enkele betekenis meer heeft. Dat was al een lek. Als je echter de kortdurende WW afschaft, betekent dat je voor deze groep het sociale vangnet afschaft. Ik begreep dat deze minister van EZ daar graag mee komt. Laten we het voor deze mensen maar eens op een andere manier regelen, want van het kabinet hebben zij kennelijk helemaal niets te verwachten. Mijn punt blijft staan. We spreken voortdurend over het ontwerp van een postmarkt met een level playing field, dat is de maat der dingen waaraan allerlei beleid wordt getoetst. We zwijgen echter over een heel belangrijke factor, namelijk de loonkosten. Die wordt mede ingegeven door de vraag hoe fatsoenlijk de cao’s zijn of zelfs hoe afwezig de cao’s zijn in delen van de postmarkt. Aangezien het een arbeidsintensieve sector is, het is een mensenbedrijf, denk ik dat wij ons daarover zorgen moeten maken. Ook de minister, ook al is hij in eerste instantie een minister van Economische Zaken. Ik vraag of hij zich zorgen maakt over wat daar kan gebeuren. Vindt de minister het logisch dat er een soort minimum-pakket aan sociale condities komt, waaraan bedrijven die actief willen worden of zijn op de Nederlandse postmarkt moeten voldoen? Ook vanuit de level-playing-fieldgedachte is het eerlijker en voorkomt het dat de druk puur en alleen op de werknemers komt te liggen.

De heer Van der Vlies (SGP): Marktwerking is voor de SGP-fractie geen doel, maar een middel. Een middel dat ingezet kan worden. Op zichzelf is daar niets mis mee, maar als het gaat om de publieke diensten

heeft de fractie zich altijd terughoudend opgesteld. Immers, bij publieke diensten gaat het om het waarborgen van een gekozen niveau, ook voor de zwakste schakel in de publieke ruimte. Daar zit echter al gauw de pijn en vandaar die terughoudendheid. De vraag is dus niet: hoe kunnen we de postmarkt snel liberaliseren? De vraag is: wat willen we eigenlijk met de postmarkt, welke problemen zijn er en hoe denken we die op te lossen? En ook: hoe is dat allemaal te doen in een internationale context? Ons anker ligt bij het trefwoord zorgvuldigheid. Voor de SGP-fractie staat voorop dat de postmarkt voor iedere gebruiker toegankelijk moet zijn, op een wijze die past bij publieke dienstverlening. Terecht constateert de minister dat de post zowel voor het sociaal als voor het economisch verkeer erg belangrijk is. We kennen niet voor niets het begrip universele dienstverlening. Er zijn bepaalde taken die voor iedere Nederlander op een gelijke wijze moeten worden geregeld. De postmarkt is er daarvan één. Daarom vraag ik ook aan de minister op welke wijze hij denkt dat de liberalisering kan bijdragen aan de versterking van de publieke functie van de postmarkt. Dan moet je niet alleen kijken naar de kosten voor de consument. Dan moet je ook kijken naar de bereikbaarheid, de frequentie daarin en de zorgvuldigheid ervan. Ik kan me voorstellen dat liberalisering best voordelen heeft, maar er kleven ook nadelen of risico’s aan.

Universele dienstverlening moet gegarandeerd blijven. Op pagina 4 in de brief worden de diensten opgesomd die daaronder gerekend worden. Vervolgens worden op pagina 5 allerlei mogelijkheden gecreëerd om dat pakket in de toekomst te gaan wijzigen. ’’Afhanke-lijk van de vraag naar postdiensten’’ staat er dan, wat nogal krachtig wordt herhaald. Er kan op twee manieren naar de vraag naar postdiensten worden gekeken. Er is door de nieuwe media een gigantische ontwikkeling gaande en die heeft een impact op wat in de postzakken terecht komt, dat erken ik. Er is echter ook een divergentie in consumentenpatronen en consumentenwensen. Bepaalde wensen kunnen getraceerd worden, maar niet iedere consument apprecieert en heeft dezelfde wensen

en patronen. Er zit een spanningsveld tussen stedelijke conglomeratie, platteland en dunbevolkte gebieden enz. De SGP-fractie pleit voor een met de huidige situatie vergelijkbaar niveau voor de post die door consumenten wordt verstuurd. Een soort bodemgarantie, maar liever nog wenst de fractie dat het hier en daar verbetert. De vraag is dan: hoe kan worden gegarandeerd dat de ansichtkaart van de burger in de eigen buurt in de bekende rode brievenbus kan worden gedaan. Daarnaast is de vraag: hoe kan worden gegarandeerd dat men in de eigen buurt aan postzegels kan komen. Hoe blijft ook na 2006 de universele dienstverlening ook daadwerkelijk universeel beschikbaar? Als het komt tot wetswijziging, ligt daar het ijkpunt voor mijn fractie. Er is sprake van openbare aanbesteding als TPG geen universele dienstverlening meer wil doen. De procedure van openbare aanbesteding eindigt bij een eventuele leveringsplicht van de grootste marktpartij, ook als die partij heeft aangegeven die niet te willen hebben. Dat lijkt een vreemde constructie. Is die constructie juridisch dicht te timmeren? Ik stel me voor dat die grootste marktpartij dan erg veel problemen kan opwerpen. Hoe ziet de minister die verplichting?

De SGP vindt dat de voorzieningen van zowel post- als bankverkeer op het platteland op voldoende sterkte moeten blijven. De passage over de postvestigingen vraagt in dit verband om een heldere toelichting. Tot 2005 blijft het bestaande aanbod gehandhaafd. Hoe ziet de situatie eruit na 2005? Wat moet worden verstaan onder een grosso modo gelijk dienstverleningsniveau? Graag een duidelijk toekomstscenario met een concrete invulling van de wijze waarop de toegankelijkheid van postvestigingen blijft gehandhaafd. Waarom staat niets vermeld over de 1000 extra verkooppunten voor de meest gevraagde producten waarover indertijd is gesproken? Verdwijnen die stilzwijgend? Niet ieder loket moet op dezelfde wijze blijven gehandhaafd, er moet ruimte zijn voor nieuwe vormen. Dan moet wel voldaan worden aan publieke voorwaarden zoals voldoende beschikbaarheid in de buurt en eenvoudig te gebruiken voor ouderen en mensen met een handicap. Juist voor dergelijke

groepen is fysieke bereikbaarheid van belang. Graag op dit punt een reactie van de minister. Daarnaast sluit ik me aan bij de vragen over de toezichtfunctie van de OPTA. Is deze voldoende geëquipeerd voor komende ontwikkelingen? De Nederlandse postmarkt staat in nauw verband met de Europese. Voor Nederland is liberalisering per 2007 de beste optie. Dan zal naar verwachting een substantieel deel van de Europese markt nog niet zijn geliberaliseerd. Hoe denkt de minister het beoogde gelijke speelveld te bereiken? Wordt de streefdatum van 2009 voor de liberalisering binnen het EU-gebied gehaald? Mijn ervaring is dat dergelijke data nog wel eens voor een aantal jaar weggeschoven worden. Daarvan moet Nederland niet de nadelige gevolgen ondervinden. We moeten niet te hard van stapel lopen met de liberalisering van de postmarkt. Verplaatsing van de logistiek naar het buitenland brengt ook verlies van werkgelegenheid met zich mee. Dat lijkt in strijd met één van de speerpunten van deze minister: het versterken van de Nederlandse economie. In de notitie staat dat liberalisering zal leiden tot groei van de werkgelegenheid. Tegelijkertijd staat in dezelfde brief dat de prijzen voor de bezorging van post naar beneden zullen gaan. Gezien de sterke toename van het elektronisch verkeer, lijken deze gegevens tegenstrijdig. Graag uitleg. Bij een afname van post en een toename van personeelskosten, zal de gebruiker een hogere prijs moeten betalen. Dat is geen pleidooi voor een verhoging van de tarieven, integendeel. Bij dit dossier wordt de vinger aan de pols gehouden.

De voorzitter: Hiermee zijn we gekomen aan het einde van de eerste termijn van de kant van de Kamer. Ik schors de vergadering tot 15.00 uur, waarna de minister in de eerste termijn zal antwoorden.

De vergadering wordt geschorst van 14.48 uur tot 15.00 uur.

Voorzitter: Van der Vlies

De voorzitter: Zoals u ziet is er een andere voorzitter. De heer Hofstra had verplichtingen in een andere zaal, waar hij bij de Raming van de Kamer zijn inbreng heeft vanuit de enquêtecommissie. De heer Hofstra kon niet inschatten hoe lang dit zal

duren. Gedurende zijn afwezigheid neem ik graag het voorzitterschap op mij. De minister heeft het woord voor zijn reactie op dat wat de Kamer inbracht.

Minister Brinkhorst: Voorzitter. Vandaag discussiëren we grotendeels over de visie, de strategie. Tijdens het debat hebben meerdere sprekers aangegeven kwantitatieve gegevens te wensen. Bij dezen zeg ik toe dat begin september nadere kwantitatieve gegevens worden verstrekt. Ook zal ik dan gegevens verstrekken over de positie van de consument in Nederland ten opzichte van die in andere landen. De gegevens over marktaandelen hebben wij nog niet verstrekt, omdat de OPTA en de NMa daarover nog nader advies moeten geven. Dat gebeurt in de komende maanden. Hoe kijk ik tegen het liberaliseringproces aan? Het zal de heer Vendrik niet verbazen dat ik in de verschillende sectoren waarvoor ik verantwoordelijk ben, probeer een coherentie in mijn visie aan te geven. Het wordt altijd geleid door het thema: sterke markt, sterke overheid. Consumentenbelangen staan daarbij voorop. Aan de ene kant heb je dan te maken met de nationale context, aan de andere kant met de Europese positie waarin de verschillende sectoren zich bevinden. Soms is er sprake van een accentverschil, een tempoverschil of een oriëntatie-verschil. Dat geldt echter altijd voor de korte termijn. Voor de lange termijn geldt naar mijn stellige overtuiging dezelfde richting, namelijk een liberaliseringproces in een grote Europese interne markt. Dat proces is ingezet met een beperkt aantal landen. Eerst voor het goederenverkeer, maar het is nu ook op andere productiefactoren van toepassing. Overmorgen heb ik een overleg met afgevaardigden waarna zal blijken dat inmiddels ook voor het dienstenverkeer sprake is van een vrijmakingsproces. In die zin probeer ik debatten met elkaar te verbinden. Waarom moet die liberalisering? Is Nederland niet weer het braafste jongetje van de klas? Moeten we ons niet wat afwachtender opstellen? Deze opmerkingen zijn steeds gepositioneerd tegen de achtergrond van onder andere wenselijkheden. Mevrouw Gerkens laat blijken het idee van een interne Europese markt geen interessante gedachte te vinden, waarbij haar voorgangers

zeiden dat in Europa eigenlijk sprake is van een kapitalistische samenzwering. Het taalgebruik is wat gemoderniseerd, maar de inhoud is eigenlijk hetzelfde. Een marxist blijft altijd een marxist, is het niet in de vorm, dan is het wel in de inhoud.

Mevrouw Gerkens (SP): Voorzitter. Ik maak hiertegen bezwaar. De minister probeert mij wel vaker te bombarderen tot marxist, maar dat ben ik niet en dat heb ik hem al vaker verteld. De SP is geen anti-marktpartij. Dat denkt de minister nog steeds, maar ik wil hem uit die droom helpen. Wij zeggen dat sommige nutsvoorzieningen niet aan de markt moeten worden overgelaten. Dat is niet verstandig. Dan gaat het fout, daar komt ellende van. Wij denken dat dat ook hier kan gebeuren. Minister, wees daar nu voorzichtig mee.

Minister Brinkhorst: Niet voor de markt, maar wel voor de diensten staan mevrouw Gerkens en ik heel dicht bij elkaar. Ik heb het proces in Nederland veranderd met de consumentenbenadering. Ook daarvan dachten we het beste jongetje van de klas te zijn en was er sprake van verzet tegen een publieke consumententoezichthouder. Het proces is nu ingezet dankzij Europese ontwikkelingen. Nederland is één van de laatste landen die met een publieke consumententoezichthouder in zee ging, juist dankzij dat onverbeterlijke gevoel dat we beter zijn dan onze buren. In Nederland is de consumentenbescherming absoluut niet veel beter dan in andere landen. Die consumententoezichthouder heeft behoefte aan een sterker optreden van de overheid, met name waar monopolistische tendensen zijn. Het is belangrijk dat hier te positioneren, omdat u dan inzicht heeft in mijn manier van werken naar de verschillende spelers op de deelmarkten.

We hebben hier te maken met een postmarkt. Op Europees vlak ligt deze relatief achter bij de energiemarkt, waarbij de energiemarkt weer achterligt op de telecommarkt. Dat betekent niet dat de spelers op de Nederlandse markt op dezelfde manier zijn gepositioneerd. Op de Nederlandse markt is TPG ongetwijfeld een sterke speler die zeer veel efficiencyontwikkelingen heeft doorgemaakt. Daardoor is het bedrijf waarschijnlijk in staat om op een

Europese markt een sterke concurrentiepositie in te nemen. Daarna komt KPN die nog meer een monopoliepositie heeft gehad, daarna komen de energiebedrijven. Als wordt gekeken naar de Europese ontwikkelingen is de postmarkt minder ver ontwikkeld dan de energiemarkt. De energiemarkt is minder ver ontwikkeld dan de telecommarkt. Bij de nationale positie van de spelers is de positie van energiebedrijven zwakker dan de positie van KPN. Die van KPN is zwakker dan die van TPG. Een dergelijke benadering is nuttig, omdat daarbij elke keer hetzelfde soort processen is betrokken. Daarom ook dat ik de leerervaring van de energie- en telecommarkt uitdrukkelijk wil meenemen bij de uitwerking van de postwet. Natuurlijk worden daarbij wel de specifieke kenmerken van de post betrokken. Het verdere proces is als volgt. De Postvisie zal in september nog nader worden toegespitst met een aantal kwantitatieve gegevens. Na accordering van de Kamer zal deze Postvisie de basis moeten zijn voor de wetgeving die wordt voorbereid voor de liberalisering van de postmarkt. Ik verwacht eind 2005 daarvoor een voorstel te kunnen toesturen. Ik zal dadelijk aangeven waarom ik mij speciaal richt op Groot-Brittannië en Duitsland. Gedurende dit wetgevingsproces zal ik echter niet alleen contact onderhouden met collega’s uit Groot-Brittannië en Duitsland, maar zal ik ook spreken met markten die daarin beduidend minder ver gaan en zich minder ver hebben ontwikkeld. Ik denk dan bijvoorbeeld aan België. Op andere terreinen is dat wellicht wel het geval, maar hier doen zij het zeker niet beter dan wij. Uit eigen ervaring weet ik dat de Belgische post het veel minder goed doet. Dat geldt ook zeker voor de Fransen.

De bedoeling is dat de nieuwe postwet in de loop van 2007 in werking treedt. Net als met de andere liberalisering wil ik ook voor de markt van consumenten zeer duidelijk de vinger aan de pols houden. Dat doen we niet alleen bij de gaswinning op de Wadden, maar ook zeker bij de post. Het betekent dat we druk op de ketel zetten om dat liberaliseringproces niet alleen hier, maar ook elders te bevorderen. Daarnaast moeten we monitoren, dus ook op de meest relevante

markten om ons heen de ontwikkelingen duidelijk volgen. Morgen zal in de Eerste Kamer de I en I-wet op energiegebied plaatsvinden. Belangrijke elementen die nu nog niet in de postwet liggen, zult u in de nieuwe postwet vinden omdat deze geïnspireerd zijn door de uitgangspunten in de I en I-wet en de Telecommunicatiewet. In dat proces wil ik een noodrem inbouwen op dezelfde manier als bij de energiewetgeving. Als processen anders zouden lopen dan we verwachten, bijvoorbeeld de datum van liberalisering die per AMvB wordt ingevoerd, dan wordt daarvoor een machtiging gegeven. Dat is het proces. U moet echter op geen enkele wijze het gevoel hebben dat u in een rijdende trein zit met een minister aan het stuur die op een goed ogenblik de macht over het stuur verliest en vervolgens tegen een pui van een winkel rijdt. Dat zou inderdaad buitengewoon slecht zijn voor de Nederlandse consument. Als we spreken over een consumentenmarkt, moet u zich goed realiseren dat op dit ogenblik 92% van de consumentenmarkt een zakelijke markt is. De positie van de kleine consument is een wezenlijk andere dan die op de energiemarkt. Daar spreken we over zes en een half à zeven miljoen kleine consumenten die vanaf 1 juli in een goed georganiseerde markt zullen optreden. De zakelijke markt op postgebied is 92% en de particuliere markt is slechts 8%. Dat is omdat deze markt door e-mail en tal van andere processen een totaal andere ontwikkeling heeft doorgemaakt. De universele dienstverlening is een zeer wezenlijk element. Er zijn verschillende kritische vragen over gesteld. Uiteraard gaat liberalisering hand in hand met het garanderen van de universele diensten van goede kwaliteit en betaalbare tarieven. Vanwege de omvang profiteert de zakelijke gebruiker daarvan het meest, voor de kleine gebruiker moet de dienstverlening echter ook goed zijn geregeld. We spreken dan over de postkantoren. In het BARP worden daarvoor algemene richtlijnen neergelegd. Vooruitlopend op de nieuwe postwetgeving zal ik de komende tijd zien of die kwalitatieve elementen daarin goed zijn verankerd.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA): De omvang van de universele

dienstverlening is van belang. Gaat u een groot onderzoek doen naar de consumentenbehoefte in Nederland?

Minister Brinkhorst: Er is kort geleden een heel groot onderzoek geweest. Ik zal dat meenemen in de kwantitatieve gegevens.

Mevrouw Van Egerschot (VVD): Begrijp ik goed dat uit dat onderzoek blijkt of er behoefte is aan zes dagen per week, 24 uur per dag post?

Minister Brinkhorst: U weet dat ik voor goede dienstverlening ben. In dit vakantievierende land is het zaak dat die dienstverlening goed is, want dan kunnen er veel mensen van profiteren. Met het oog op de werkgelegenheid zult u van mij niet kunnen verwachten dat ik een drie-of vierdaagse postvoorziening voor ogen heb. Zeven dagen vind ik een beetje overdreven, maar zes dagen vind ik een heel belangrijk uitgangspunt.

Mevrouw Van Egerschot (VVD): Misschien spreek ik nu voor mijn CDA-collega, maar zij doelde juist op terug gaan naar een kleiner aantal.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA): Ik word helaas verkeerd geciteerd. De afweging is dat bij minder bezorging van post een lager tarief hoort. Daarnaast moet worden aangesloten bij wat het publiek wil, de hoeveelheid en de prijs-kwaliteitverhouding. Ik begrijp dat de minister ons daarover in september nader informeert.

Minister Brinkhorst: Optimaal zou het zijn als je nooit meer iets bestelt, dan kost het je niets meer. Dat is niet de bedoeling. Het is van grote betekenis dat er sprake is van een werkweek en een postbestelling van zes dagen.

Mevrouw Gerkens (SP): De minister zegt te onderzoeken of de dienstverlening goed geregeld is en waar nodig aan te passen. Zegt u dat u zult kijken waar die aangescherpt kan worden, maar niet naar wat er af zou kunnen?

Minister Brinkhorst: U hebt dat goed begrepen. Ik heb nu de details van het BARP niet paraat, maar het is van belang deze algemene beleidslijnen te hebben voor de post. Dat betekent dat er waar nodig

eventueel wordt aangescherpt omdat dat behoort tot kwalitatieve dienstverlening.

De heer Vendrik (GroenLinks): Het is geen onderwerp van dit debat, maar de minister maakt twee opmerkingen over vakantie vieren en een zesdaagse werkweek. Ik begrijp dat het de bedoeling is dat we er nu zes dagen niet zijn om voor de postbode de deur open te doen om een pakje in ontvangst te nemen. Ik heb toch goed begrepen dat de voorstellen uit de zogenaamde Groeibrief voorlopig door het kabinet op de plank zijn gelegd, of zie ik dat verkeerd?

Minister Brinkhorst: De Groeibrief komt 9 juli a.s. uit. Dan zal dit wonder van schoonheid tot u komen, inclusief informatie over de elementen van arbeidskosten, arbeidsparticipatie en arbeidsproductiviteit. Daarin zit niets conservatiefs, dat is het consequent doordenken van de geweldige veranderingen die op dit moment in de wereld plaatsvinden, zoals de globalisering en de vergrijzing.

De positie van Engeland en Duitsland is zo essentieel, omdat dat de twee landen zijn waar wezenlijk vergelijkbare processen plaatsvinden. Dat is ook bij enkele noordelijke landen het geval, maar deze zijn voor de markt van minder belang. De band tussen TPG en Engeland en Duitsland is het sterkst. Daar is geen sprake van de afwachtende houding die de Franse positie kenmerkt. Het Franse postbedrijf is bezorgd over de internationale concurrenten, maar houdt wel degelijk rekening met liberalisering in 2009, zo is mij duidelijk geworden in het eerste contact met de Fransen. De betekenis van de sociale functie van de postbode is daar nog een heel specifieke. Die is vergelijkbaar met de EDF waaraan ook een publieke functie is verbonden. Ik vind het van grote betekenis de contacten met de Fransen te intensiveren, u heeft me daartoe aangespoord. Aanstaande donderdag doet zich op de allereerste dag van het Nederlands voorzitterschap die gelegenheid voor, wanneer de conferentie over internationale concurrentiekracht zal plaatsvinden in Maastricht.

De heer Crone (PvdA): We weten allemaal hoe de Fransen denken over openstelling van hun markt. Zelfs als die markt niet open gaat, hebben ze

wel diepe zakken waarmee ze in Nederland aan de gang kunnen. Met de wederkerigheidsformule kunt u dat niet ondervangen. U kunt juridisch niet waterdicht krijgen dat als zij de markt niet openstellen, zij hier niet via kapitaal kunnen binnendringen. U hebt in de energiemarkt kunnen zien dat zij in Duitsland snel bedrijven opkochten. Dat kunnen zij hier ook doen. Er zijn ook bedrijven die graag door hen willen worden opgekocht. Dit kan al heel snel zo zijn. Hoe gaat u dat vermijden? Wederkerigheid is dan het zwakste middel tegen machtsmisbruik.

Minister Brinkhorst: Ik ben dat met u eens. Er bereiken mij echter geen signalen dat de Franse post belangstelling heeft om op zo kort mogelijke termijn de Nederlandse situatie te overheersen, of op de Nederlandse markt te gaan opereren. TPG is een buitengewoon efficiënt bedrijf en kan een sterke positie behouden, en moet daarop alert blijven. Tegen die achtergrond staat rond de liberalisering mijn conditio-nalisering, die ik op andere sectoren niet heb gesteld. Ik heb daarover nagedacht. Er was een zeker element van druk om de puur ideologische beslissing te nemen om te gaan liberaliseren, ongeacht wat er elders gebeurt. Collega’s in Duitsland en Engeland hebben bevestigd dat zij respectievelijk in april 2007 en eind 2007 volledig liberaliseren. Dat is voor ons een goede basis om te zeggen dat Nederland medio 2007 moet liberaliseren. Ruim voor die tijd, en ik denk eind 2005 wanneer de Postvisie in de postwet verankerd is, zullen we positie moeten gaan innemen. Dat lijkt me redelijk.

De heer Crone (PvdA): Ik wilde nog graag antwoord op mijn vraag. Als de Fransen hier snel op de markt willen komen, al is dat maar op het vrije deel om zo snel mogelijk te kunnen gaan beginnen, wat gaat u dan doen? U zegt daarover niets te hebben gehoord, wij hebben echter meer gehoord. Zegt u dan: ’’Jammer, die Fransen hebben diepe zakken.’’? Het argument dat TPG zo efficiënt is, is dan niet voldoende. Ook een efficiënt bedrijf kan daardoor worden overtroffen.

Minister Brinkhorst: Het gaat uit van een paar punten. Liberalisering vindt plaats in 2007 en het moment

waarop kan eventueel worden verlengd met een noodremprocedure. Eind 2005 is er een serieus moment om dat te bezien. Eerder kan enige diepe zak de Nederlandse positie niet uithollen, als ik de oranjegekleurde benadering van u volg.

De heer Crone (PvdA): Diepe zakken is een groot probleem waardoor alle marktsectoren en nutsectoren worden getroffen. Probeer niet week na week met die raillerende opmerkingen Kamerleden niet serieus te beantwoorden.

Minister Brinkhorst: We mogen daar toch wat relativerend over spreken? Wij zijn het met elkaar niet oneens. Er moeten tijdig garanties komen dat we niet een eenzijdige ontwapening hebben, daar gaat het om. Voor het eind van 2005 krijgt u de postwet. Op dat ogenblik zullen we zien welke marktsituatie bestaat. We hebben dan inzicht in de Engelse, Duitse en Franse positie. Bestaande contacten met de Belgen en Fransen zal ik de komende tijd intensiveren. Alle gegevens waarover u wel beschikt en ik niet, zou ik in het nationaal belang graag van u vernemen. Er is geen sprake van dat ik dat raillerende meen, ik neem dat serieus. Mijn toonzetting is echter soms wat luchtig.

Mevrouw Van Egerschot (VVD): Ik wil heel duidelijk stellen dat we de vraag over Frankrijk niet hebben gesteld, omdat we graag de Nederlandse lat naast die van de Fransen willen leggen. Wij willen die starre houding bekritiseren. We zijn erg blij dat de minister zijn EU-voorzitterschap gaat gebruiken om de Fransen op hun starre houding te wijzen.

Minister Brinkhorst: Mevrouw van Egerschot heeft het goed geformuleerd, dat is precies het punt. Dat wil ik ook heel graag doen, omdat ik denk dat er ook voor de Fransen belangen op het spel staan en zij wel degelijk het liberaliseringsproces ingaan. Er is daar nog steeds een etatistisch denken dat in het midden van de zeventiende eeuw is ontwikkeld, en daar moeten zij zo langzamerhand vanaf.

Mevrouw Van Egerschot (VVD): Ik mag ervan uitgaan dat u de Kamer

laat weten wat de Fransen hiervan vinden?

Minister Brinkhorst: Ik zal u hiervan met een zekere regelmaat op de hoogte houden. Misschien zelfs met een Europese postzegel uit Frankrijk als ik op vakantie ben.

De heer Vendrik (GroenLinks): Ik heb twee korte vragen. Een aanzienlijk deel van de Europese postmarkt is al vrij. Wat is het dan het voordeel van een snelle liberalisatie in Nederland van dat laatste stukje? Als tweede vraag: wat is de strategische overweging van het kabinet? Als ik de brief lees, was het besluit tot snelle liberalisatie ingegeven door het zicht op een omvangrijke geheel vrije markt. Dat vond ik vanuit een bepaalde marktfilosofie niet onlogisch. Wat moet ik geloven? Nu stelt de minister zich op als hoeder van het belang van TPG. Dat is niet hetzelfde.

Minister Brinkhorst: Mijn visie is, zoals gezegd, dat er een Nederlands belang in is gelegen om dat rond 2007 te doen. Dat is geconditioneerd door de Engelse en de Duitse situatie, dat is uitgelegd. Eind 2005 moeten we daarvoor onze markt openstellen, maar het is zeker niet zo dat men in andere delen van Europa geweldig veel verder is. Op het terrein van liberalisering van de postmarkt heeft Nederland een heel goede uitgangspositie. Dat komt vooral door de matrix die ik u eerder heb gegeven. TPG heeft een heel goede uitgangspositie, anders dan andere bedrijven in de energiesector.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA): De minister zegt uitdrukkelijk dat hij het contact met Frankrijk en België gaat intensiveren, waarvoor hartelijk dank. Prangende vraag blijft: wat gebeurt er als zij niet willen bewegen? Krijgen we van de minister de toezegging dat de liberalisering dan op losse schroeven komt te staan? In de postnotitie staat uitdrukkelijk genoemd dat een en ander gekoppeld is aan Engeland en Duitsland.

Minister Brinkhorst: We’ll cross that bridge when we get there. Dat is een typische als-vraag. Ik ga ervan uit dat het proces zich gaat ontwikkelen. Uiterlijk tegen het moment dat mijn postwetsontwerp daar ligt, zal ik u daarover berichten.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA): Voor de CDA-fractie is het niet alleen van belang wat Duitsland en Engeland doen, maar ook wat Frankrijk en België doen.

Minister Brinkhorst: Dat vind ik een heel redelijk uitgangspunt.

Mevrouw Van Egerschot (VVD): Begrijp ik nu dat de Nederlandse liberalisering niet alleen afhankelijk is van Duitsland en Groot-Brittannië tot 2007, maar ook daarna en ook van de rest van Europa? Eigenlijk bespreken we dus nu een liberalisering die, afhankelijk van zoveel factoren, uiteindelijk wel in 2009 zal moeten plaatsvinden vanwege de implementatie van een richtlijn. Tot die tijd weten we eigenlijk niets, want we wachten netjes op de rest van Europa.

Minister Brinkhorst: Die interpretatie wil ik er niet aan geven. Uitgangspunt blijft liberalisering, met 2007 als eindpunt en een noodremprocedure eind volgend jaar, met een nader accent op de Franse situatie en vooralsnog de koppeling aan de Duitse en Engelse positie.

Mevrouw Van Egerschot (VVD): Dus nu hebben we geen concrete toezeggingen, maar eind 2005 bij de presentatie weten we precies wanneer we gaan liberaliseren, ongeacht wat de rest van Europa doet?

Minister Brinkhorst: Ik dacht dat ik helder was. In de postvisie staat een goed uitgangspunt voor TPG, gericht op liberalisering met de twee belangrijkste markten buiten Nederland erbij. In het debat komt terecht tot uiting dat u grote belangstelling heeft voor de Franse situatie om onaangename ontwikkelingen te voorkomen. Het lijkt me redelijk dat we daarop in 2005 terugkomen. Op dat ogenblik kunt u, maar ook ik, positie innemen. De wereld staat nu eenmaal niet stil. Op dat ogenblik moeten we dat nader bezien.

De heer Vendrik (GroenLinks): Voorzitter. Ik begrijp dat er in september nog een brief voor het kabinet komt. Dat stelt de Kamer in de gelegenheid het debat te vervolgen. Is de noodremprocedure uitsluitend voor het variëren van de datum in het jaar 2007 of gaat die op

voor een langere termijn? Zou het bijvoorbeeld een noodrem kunnen zijn tot 1 januari 2010?

Minister Brinkhorst: Ik ben zoals altijd als was in uw handen. Als de Kamer dat wil en ik wil dat ook, dan kan de noodrem verder zijn. Mijn uitgangspunt is niet dat ik wil uitstellen tot na 2007. De omstandigheden kunnen verlangen dat het anders wordt, maar ik ga uit van 2007. De samenleving, TPG en andere concurrenten hebben daar recht op. Het proces in de richting van 2007 is voldoende op gang gekomen en ik zie dat met vertrouwen tegemoet. Ik kan daarover nu geen algemene uitspraken doen, welke dat mogelijkerwijs ter discussie stellen. Vele afgevaardigden hebben aandacht besteed aan de toegankelijkheid van het netwerk. In hoeverre moet toegang tot het netwerk van TPG door concurrenten worden gedereguleerd? Ik heb onderzoek laten doen naar zowel nut als noodzaak van die toegang. Op basis daarvan heeft het kabinet besloten dat TPG zijn concurrenten dezelfde voorwaarden en tarieven moet bieden als andere klanten. Dat is in lijn met de mededingingsregels en met de postrichtlijn. Een strengere regulering is mijns inziens niet noodzakelijk, omdat in tegenstelling tot bijvoorbeeld de telecomsituatie, het voor concurrenten heel goed mogelijk is een eigen bezorgnetwerk op te bouwen. Dat wordt ook bevestigd door bedrijven die met TPG op deze markt functioneren.

De heer Crone (PvdA): Welke delen zijn toegankelijk voor anderen en tegen welk tarief? Er zijn veel randvoorwaarden om het tarief heen: hoe laat moeten zaken worden aangeleverd bij postboxen, welke venstertijden gelden daarbij? De minister kiest voor een onderhandeltarief. Een onderhandeltarief en randvoorwaarden zijn tot daar aan toe, maar het moet niet zo zijn dat de partijen eindeloos kunnen onderhandelen. Er moet tussentijds een moment zijn waarop één van de partijen naar de OPTA kan voor een aanwijzing of tussenuitspraak over de tarieven en andere voorwaarden. Daarin is niet voorzien in de capaciteit en regelbevoegdheden van de OPTA.

Minister Brinkhorst: Wanneer er

sprake is van een min of meer monopolistische situatie zoals bij de universele dienstverlening, is er altijd de neiging om toegang tot het netwerk te bemoeilijken. Daarover is regelmatig gesproken en het gezamenlijk uitgangspunt daarbij is dat zo’n moment komt. Dat wordt vastgelegd in het BARP. Het moet niet mogelijk zijn dat TPG misbruik kan maken van de machtspositie. Het is echter wel belangrijk dat gekozen wordt voor het uitgangspunt van onderhandelen in plaats van eenzijdig neergelegde regulering. Daarmee wordt tegemoetgekomen aan de huidige marktsituatie.

Mevrouw Van Egerschot (VVD): Kunt u uitleggen waarom u dat via een BARP speelt en niet via de OPTA?

Minister Brinkhorst: OPTA heeft daar een rol bij, maar de minister heeft de algehele politieke verantwoordelijkheid voor de richting waarin het gaat. Dat is de betekenis van de brief die met de OPTA is ondertekend. De OPTA gaat vooral over de individuele beschikkingen, terwijl de algemene visie onder uw politieke controle, worden gemaakt door de regering.

Mevrouw Van Egerschot (VVD): Waarom hebben we dan een toezichthouder?

Minister Brinkhorst: Omdat de toezichthouder onder controle van de algehele richtlijnen van de minister de markt in de gaten houdt.

De voorzitter: De minister vervolgt zijn betoog.

Minister Brinkhorst: Uit studies van de Europese Commissie blijkt dat de werkgelegenheid toeneemt in de sectoren die voorheen monopolies kenden. Het is belangrijk om dat te noteren. Of dat leidt tot verslechtering van arbeidsvoorwaarden, is moeilijk in zijn algemeenheid te stellen. Ik ben niet van plan me op dit moment in te laten met de arbeidsvoorwaarden. Dat zou niet passen bij een geliberaliseerde markt. Bedrijven hebben daarvoor zelf de verantwoordelijkheid. Nieuwe bedrijven moeten zich houden aan de bestaande wet- en regelgeving. De aard van het werk verandert. Er is ook onderlinge concurrentie als gevolg van efficiency en deels door

innovatie. Ik ben het eens met de heer Vendrik dat bedrijven behoorlijke arbeidsvoorwaarden moeten hebben.

De heer Vendrik (GroenLinks): Mijn claim is dat het daaraan schort. Werknemers die voorheen werkzaam waren bij monopolisten, hebben in de loop van de decennia redelijke arbeidsvoorwaarden bedongen en zijn werkzaam in een redelijk sociaal klimaat. Zij hebben nu angst voor de nieuwe situatie en dat is naar mijn mening volstrekt terecht. Er is nu eenmaal sprake van een markt waarin bedrijven opereren die niet kapitaalintensief zijn. Het zijn mensenbedrijven en daar wordt de concurrentie voor een belangrijk deel uitgevochten op het loonfront. Er wordt geconcurreerd op arbeidsvoorwaarden. Binnen de wettelijke beperkingen is er sprake van een race to the bottom.

Minister Brinkhorst: Er is geen sprake van een eenzijdige machtspositie bij TPG.

De heer Vendrik (GroenLinks): Dat zeg ik niet, ik wijs op de marktdynamiek. Bedrijven die een goede sociale prestatie leveren op het gebied van arbeidsvoorwaarden, worden door druk van de markt gedwongen op dat punt concessies te doen. Nieuwkomers gaan met behulp van minimale arbeidsvoorwaarden de concurrentie aan. Dat is het specifieke aan deze markt. Er is sprake van sociale degradatie. Diskwalificatie van de leiding van TPG heeft daarmee niets te maken. Dit is de marktdynamiek, die deze minister laat voortbestaan.

Minister Brinkhorst: Ik heb u toegezegd dat ik nog marktgegevens zal verstrekken. Degradatie van de arbeidssituatie is een zwaar woord. Ik denk dat het nuttig is daarover marktgegevens te verstrekken in de notitie welke u in september ontvangt. Ik denk dat er geen sprake is van degradatie, maar daarover kunnen we aan de hand van de gegevens verder spreken. De verkoop van aandelen is een zaak van mijn collega van Financiën. Het belang van relatief hoge opbrengsten voor de staat spelen daarbij een rol. De Kamer is geïnformeerd over het feit dat de verkoop zal plaatsvinden tot 10%. Het spreekt vanzelf dat weten regelgeving voldoende moeten

zijn om de post goed geregeld te krijgen om het consumentenbelang te waarborgen.

De heer Crone (PvdA): In de krant lezen wij dat hier sprake is van een snelle actie om 300 miljoen, 20% van de aandelen, te verkopen. Daarmee daalt het aandeel van de overheid van 30% naar 20%. Het lijkt me niet goed dat wordt gezegd dat we dat maar aan de minister van Financiën moeten vragen.

Minister Brinkhorst: Dat bericht is gebaseerd op een boodschap van TPG. Ik ben daarover nog niet geïnformeerd en doe daarover publiek geen nadere uitspraken. Ik zal daarover met de heer Zalm overleggen.

De heer Vendrik (GroenLinks): De Kamer heeft bij meerderheid de regering de ruimte gegeven het aandelenpakket te verlagen naar een procent of tien. Of dat gebeurt, is aan het kabinet en op grond van de comptabiliteitswet heeft het kabinet achteraf de ruimte de Kamer daarover te informeren. Ik neem aan dat het kabinet nu uitspreekt dat het niet terugkomt op dat besluit. Als de Kamer daarover anders denkt, ben ik daarvoor, maar zouden we daarover vanmiddag een motie moeten indienen.

Minister Brinkhorst: De heer Vendrik geeft de situatie juist weer, de motie moet echter gericht zijn aan de heer Zalm.

De heer Crone (PvdA): Procedureel is het juist, maar ik heb mijn vraag verbonden aan een inhoudelijke kwestie. Als u het aandeel op dit moment verkoopt, wat is dan de invulling van het gouden aandeel? Is dat dan nog van belang voor de publieke dienst en hoe liggen dat die verhoudingen? Dat is wel degelijk de rol van deze minister, want er is in het kabinetsbeleid een scheiding: de minister van Financiën gaat over de aandelen, de minister van Economische Zaken gaat over publieke belangen, aansturing van een bedrijf, industrie-politieke overwegingen en wat dies meer zij. Mijn vraag ging over de industrie-politieke overwegingen en daarop heb ik antwoord gekregen. Het één heeft met het ander te maken, want onvoldoende gewicht in het gouden aandeel

betekent, dat je de andere massa moet gebruiken om iets te kunnen.

Minister Brinkhorst: Publieke belangen moeten nooit ondergeschikt worden aan de belangen van de aandeelhouders. Dat is altijd mijn uitgangspunt geweest en wordt ook in dit geval gehandhaafd. Er is voorgesteld de tarieven tot 2007 te maximeren. Daarna zou er een price-capsysteem moeten gaan gelden, met een cap gebaseerd op het inflatiecijfer of de consumentenprijsindex. U weet dat ik recentelijk het bezwaarschrift van TPG tegen het maximeren gegrond heb verklaard. Dat bezwaar van TPG kwam er in hoofdzaak op neer dat de huidige postwet onvoldoende juridische basis biedt voor een besluit tot maximering. Vorig jaar spraken wij daar, kort na mijn aantreden, over. Toen heb ik een stuk verdedigd dat door mijn voorganger was voorbereid. Ik heb toen zelf niet de juridische analyse gemaakt, wat na het bezwaarschrift wel is gedaan. Uit de analyse kan men afleiden dat de juridische basis te smal is voor maximeren. De minister kan weliswaar tariefregels stellen, maar de regels moeten het karakter hebben van een algemene richtlijn. Het besluit tot maximering wijkt daarvan te veel af. Het bezwaar van TPG is gegrond verklaard, waarop is afgesproken dat de postzegelprijs voor de consument van €0,39 tot 2007 gelijk wordt gehouden. Voor de zakelijke markt – voor zover dat onder het tariefbeheersingssysteem valt – kan TPG eventueel een eenmalige aanpassing doen in 2006, zolang deze onder de looninflatie van 2004 en 2005 valt. Dat betekent dat TPG voor 2004 en 2005 geen verhoging voor de zakelijke markt zal doorvoeren. Voor 2007 en volgende jaren wordt voorzien in een price-capsysteem, gebaseerd op het inflatiecijfer of de consumentenprijsindex.

De OPTA gaat in het model uit van een sterke rendementsregulering. De NMa en de OPTA stellen dat de tarieven weer moeten stijgen als gevolg van de dalende volumes en de bereikte efficiency. Voor mij is dat reden geweest om de bevriezing tot stand te brengen en niet over te gaan tot verlaging. Door de inflatie en de volumedaling wordt min of meer hetzelfde effect bereikt, zij het dat het wat geleidelijker zal zijn. TPG kan zich nu beter instellen op de

veranderingen. De werkgelegenheid komt daarbij niet direct in het geding. Dit alles bij elkaar leidt tot minder onzekerheid. De door mevrouw Van Egerschot uit de concessierapportage 2003-2003 aangehaalde cijfers, laten inderdaad een daling zien. De OPTA zal mij daarover nog informeren. Het monopoliedeel was in 2001 17,3%, in 2002 12,9% en in 2003 was dat 9,2%. Dat we pas in 2006 en niet al in 2005 op 50 gram gaan zitten, is omdat we vergeleken met andere landen al heel veel hebben vrij gemaakt, bijvoorbeeld ook voor Direct Mail. In de rest van Europa is 2006 een uitgangspunt en daarop sluiten we ons aan. Dit traject is een heel goed tempo, ook rekening houdend met het feit dat de meeste post onder de 20 gram zit.

De heer Crone (PvdA): Ik heb de minister gevraagd waarom hij niet heeft gekozen voor een model van CPI min x. Nu wordt gekozen voor een price-capmodel. Dat is goed, maar consumenten en bedrijven hebben recht op een deel van de productiviteitsverbetering. Ondanks dat het werd aanbevolen door de OPTA en de NMa, heeft de minister niet gekozen voor een model waarin alle andere netwerksectoren, price caps, gecorriceerd voor de efficiencyverbetering zitten. In de brief wordt hieraan geen woord gewijd. Ik geef de minister mee het voorgestelde model alsnog te overwegen, anders leidt marktwerking nooit tot prijsvoordeel.

Minister Brinkhorst: Ik denk dat we na 2007 die richting moeten op gaan. De analyse waarover we hebben gesproken zal dat waarschijnlijk ook aangeven. Op dit ogenblik wordt het ook door de consumenten als zeer acceptabel gezien en komt het ongeveer op hetzelfde neer. Dat is waarom ik toch wil vasthouden aan de bevriezing tot 2007. Uit het consumentenonderzoek voor de post, dat is gedaan in opdracht van Economische Zaken, blijkt dat driekwart van de consumenten differentiatie als onacceptabel aanvaardt. Ook als we het vergelijken met de situatie in andere landen, hebben wij een buitengewoon gunstig tarief. Het tarief van €0,39 ligt aanmerkelijk lager dan het tarief in landen om ons heen. Alleen Malta, Spanje, Hongarije en Ierland zitten eronder, alle andere Europese landen

zitten er ver boven. In het Verenigd Koninkrijk hanteert men €0,41, in Frankrijk €0,50, in België €0,50, Duitsland €0,54 en er zijn ook landen die boven dat tarief zitten. In Nederland hoeven we niet te klagen over onze tarieven.

Mevrouw Van Egerschot (VVD): Kan de minister uitleggen of er een winst zit in de verlaging van 100 gram naar 50 gram? Ik ga ervan uit dat die winst er is, anders gaan we in 2006 niet terug naar die 50 gram. Er is sprake van een geleidelijke ontwikkeling die we allebei voorstaan. Is het teruggaan naar 50 gram niet de stap die we nu al moeten zetten om de concrete gevolgen van de liberalisering te kunnen zien?

Minister Brinkhorst: Op die vraag heb ik nu niet meteen een antwoord, ik daarop terug in de tweede termijn.

Mevrouw Van Egerschot (VVD): Waarom valt alles onder de 50 gram onder de universele dienstverlening? Wat gebeurt er dan na 2007 voor TPG? Heeft TPG dan als enige marktpartij voor de 50 gram en minder, te maken met kwaliteitseisen en concurrenten niet?

Minister Brinkhorst: Ik heb nog een aantal mogelijk interessante cijfers over de postvestigingen, zoals de vijf in plaats van de drie kilometer waarover werd gesproken. Het netwerk heeft een veel grotere dekking dan elke andere onderneming in dit land, ook groter dan banken of supermarkten. Er is met de Kamer een afspraak gemaakt over het aantal postvestigingen: 98,8% van de Nederlandse bevolking heeft binnen vijf kilometer een vestiging met volledig assortiment tot zijn beschikking, 93,1% van de Nederlandse bevolking in dunbevolkte gebieden heeft ook binnen vijf kilometer een vestiging met volledig assortiment tot zijn beschikking. TPG experimenteert met een nieuwe servicewinkel waar verschillende vormen van dienstverlening op één lokatie zijn geconcentreerd. Dit experiment vindt plaats in vijf kleinere kernen in Limburg. De cijfers in overweging nemend, vind ik dat we ons in Nederland op de borst mogen slaan. Het speelt een rol dat we een klein land met veel inwoners zijn, maar toch is het goed dat we dit soort van dienstverlening kunnen

bieden. Ik zie geen aanleiding om hierin verder te gaan.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA): Daarop was de vraag ook niet gericht. Als straks de concurrentie toeneemt zal ook druk op die postvestigingen ontstaan en wordt het aantal mogelijk naar beneden geschroefd. Daarover bestaat zorg. We moeten kunnen garanderen dat het aantal postvestigingen blijft gehandhaafd op het huidige niveau.

Minister Brinkhorst: U krijgt hierover nog nadere cijfers. Volgend jaar spreken we over de ontwerp-postwet. Ik heb in mijn politieke intentie uitgesproken dat ik serviceverlening erg belangrijk vind. U kunt echter niet zeggen dat de huidige cijfers niet buitengewoon bevredigend zijn.

De bezorgfrequentie naar vijf dagen is al aan de orde geweest, ik wil het niveau van zes dagen behouden. De heer Crone heeft een vraag gesteld over de belastingdienst en de aangiften. De minister van Financiën wilde daarvoor een aanbesteding doen, de rechter heeft beslist dat het geïndividualiseerde post is en dus onder het monopolie valt. De Europese postzegel van mevrouw Van Vroonhoven lijkt te appelleren aan een kunstmatig Europagevoel. Een buitenlandse postzegel biedt een zekere mate van toeristische vreugde. Een treinkaartje van de Nederlandse Spoorwegen kunnen we ook niet gebruiken als we van Madrid naar Sevilla reizen.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA): Ik ben een beetje teleurgesteld. Ik ken de minister als een Europees gezinde minister, die zich enorm inzet voor het Europese gevoel. Nu blijft hij alsnog hangen in het nationale gevoel van nostalgie en sentiment. Ik benadruk dat het niet alleen een gevoelskwestie is, maar ook een principiële invalshoek moet zijn. Een aantal jaar geleden golden de sentimenten die de minister nu verwoordt ook voor de euro. Ook daarvan hebben we uiteindelijk de meerwaarde ingezien, terwijl heel veel mensen bleven hangen in de gedachte ’’het is zo zonde, we moeten onze eigen gulden handhaven’’. Het is echt een serieuze opmerking. Waarom kunnen we die omslag niet maken naar een Europese postzegel?

Minister Brinkhorst: Ik wil een ander voorstel doen. Ik wil mij sterk maken voor het volgende. Tijdens mijn voorzitterschap zullen we een discussie hebben over dat in alle Europese landen een postzegel wordt uitgegeven voor de liberalisering van de postmarkt in 2009. Dat wordt dan een politieke postzegel, maar wel in de eigen waarde.

De voorzitter: Ik constateer dat de minister zijn beantwoording heeft beëindigd. De Kamerleden hebben er behoefte aan de hoofden bij elkaar te steken.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

De heer Crone (PvdA): Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn antwoorden, maar ik mis op heel veel vragen nog antwoord. Heel veel vragen zijn naar voren geschoven, naar een notitie die we in september krijgen. Op voorhand zeg ik hem daarvoor dank, maar dat moet wel een heel uitgebreide notitie worden. Deze zal gaan over de marktgegevens, de kwantitatieve gegevens en de actuele stand van zaken van de monopoliewinst op de universele dienst. Een aantal van de beslissingen die de fracties moeten nemen, kan alleen worden genomen als deze cijfers bekend zijn.

Ik ben blij dat de minister zegt dat hij eind 2005 ook met een voorstel voor een nieuwe postwet komt. Die moet daar zijn in 2007, of in ieder geval op het moment van marktwerking. In de eerste termijn heb ik een aantal zaken aangehaald die in de nieuwe postwet moeten zijn geregeld. Het spreekt mij aan dat de minister het model van de I en I-wet en de Telecomwet kiest, inclusief de noodrem. Dat zullen we allemaal afwachten.

Er gaan echter ook dingen gebeuren voor 2007, en daarop spits ik me nu op toe. Eén ding dat kan gebeuren, is dat de Fransen, of anderen met diepe zakken het vrije deel van de markt betreden. Daarmee kan onze markt worden verstoord, maar daardoor kan ook TPG in de komende jaren zwaar onder druk komen te staan. Ik verwacht wel degelijk ook daarvan een analyse van de minister. Dan speelt dus nu al een rol, dat de OPTA voldoende positie heeft om te kunnen ingrijpen als er sprake is van verstoring van marktverhoudingen. En meer dan

alleen op basis van de algemene bevoegdheden die NMa en OPTA hebben bij machtsmisbruik. We weten allemaal dat machtsmisbruik juist in een transitiemarkt achteraf bijna nooit is aan te tonen. Ik vraag de minister om veel sneller dan in 2005 de bevoegdheden van de OPTA uit te breiden voor controle op marktmisbruik, en dat die zich wel toespitsen op toegang tot het netwerk. Toegang is tarieven, maar ook allerlei randvoorwaarden. Het gaat daarbij om kleine en grote mogelijke concurrenten van TPG. Enerzijds moet sprake zijn van eerlijke marktwerking, anderzijds moet er sprake zijn van bescherming van TPG tegen verkeerde marktwerking. Dat kan niet wachten tot wetsvoorstellen in 2005 en een wet die pas ingaat in 2007, want dan is de transitie al bijna voorbij. De minister is weer niet ingegaan op de vraag waarom niet is gekozen voor price cap minus efficiencywinst, terwijl hem dat is aanbevolen door de NMa en de OPTA. Hij kan niet zeggen dat hij dat niet hoeft te doen omdat het tarief al lager is dan in de rest van Europa. Het tarief moet kostengeoriënteerd zijn, met een redelijk rendement. Of het dan leidt tot bevriezing, of tot iets meer of iets minder, kunnen we pas beoordelen op basis van de startsituatie. We weten nu dus niets anders dan de winstcijfers van 2001 bekijken. De OPTA heeft vorig jaar uitgerekend dat, als wordt uitgegaan van CPI min x en dit gecorrigeerd wordt met 4% marktverlies per jaar als gevolg van internet, TPG boven op het rendement nog steeds een monopoliewinst heeft van 800 mln euro. Er is dus wel degelijk een discussie mogelijk over wat daarmee kan worden gedaan. Je kunt dan kiezen voor betere dienstverlening in de vorm van meer vestigingen, je kunt het laten zitten in het bedrijf, of je doet het tarief omlaag in plaats van het te bevriezen. Alledrie is ook mogelijk. Dat is een vraag naar een analytische keuze waarop ik geen antwoord heb ontvangen van de minister. Misschien komt dat allemaal in de brief van september, wat ik wenselijk vind, want tot die tijd lijkt het me niet verantwoord dat de minister deze weg vervolgt.

Mevrouw Van Egerschot (VVD): Laat ik de minister danken voor de antwoorden die hij heeft gegeven. Ik mis er nog een paar, maar wil het

gevoel dat ik heb bij dit overleg voorop stellen.

De marktgegevens zijn nog niet duidelijk, de invulling van de kaders is niet helder. Ik ben het met mijn collega Crone eens dat we op basis van wat nu voor ons ligt, geen conclusies kunnen trekken. Een noodrem die hier ter plekke wordt geïntroduceerd, waarop kan de markt dan tot 2007 rekenen en hoe wordt de markt geacht daarmee om te gaan? De minister is onvoldoende ingegaan op de concurrentie die onmogelijk lijkt doordat concurrenten dezelfde tarieven betalen als de klanten.

Er zijn ook vragen die helemaal niet zijn beantwoord, zoals de vragen over de invulling van de bedrijfseconomische redenen. Ook nog niet beantwoord zijn de vragen over de postcodegegevens en mijn referentie aan het OECD-rapport over de toegankelijkheid van het postcodesysteem, met de mogelijkheid van eerlijke concurrentie op dat gebied. Ik attendeer u er maar even op dat ik in de tweede termijn antwoord zou krijgen op vragen over de post tot 50 gram, dus zowel de reden om dat onder de universele dienstverlening te laten vallen als de gevolgen daarvan na 2007. Is de OPTA voldoende geëquipeerd en wat wordt er nu nog van de OPTA verwacht? Wat kan de OPTA doen aan de postale infrastructuur en eventueel aan het gevaar voor kruissubsidiëring? Wij vinden het erg treurig dat wij tot september moeten wachten op de marktgegevens, de kwantitatieve gegevens en de verdere invulling van het kader, en zien vol verwachting uit naar de notitie van de minister.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA): Ook voor mijn fractie geldt dat op basis van de gegevens die nu voorliggen geen politieke consequenties getrokken kunnen worden. Na de zomer volgt nog een heleboel informatie die wij met smart afwachten. Om een definitieve beslissing te nemen, is deze informatie echt broodnodig. We hebben garanties nodig; die moeten we ook krijgen. Ik vind het ook voor het veld ontzettend vervelend. Dat moet weten waar het naar toe moet werken met de eigen bedrijfsvoering. Ik roep niet alleen de minister, maar ook onszelf op tot voortvarendheid. Echter niet, nadat we een zorgvuldige afweging hebben gemaakt.

Dat geldt voor de noodrem en dat geldt voor de garanties. Ik wil markeren dat voor het CDA niet alleen de situatie in Engeland en Duitsland van belang is, maar ook die in Frankrijk en België. De postvestigingen is een andere zorg, wij houden ook daar een vinger aan de pols.

Ik wil de minister hartelijk danken voor zijn toezegging. We krijgen een Europese postzegel die het begin van de postliberaliseringen markeert. Deze postzegel zal, alhoewel in ieder land nog zijn eigen kleur, in euro’s zijn gesteld. In die zin voel ik dat de minister met mij meeleeft en zie ik dit als een belangrijke stap.

Mevrouw Gerkens (SP): De SP blijft erbij dat liberalisering in 2007 snel is en deze datum zeker nog niet hoeft vast te liggen. De consument vindt het volgens mij allemaal nog niet zo nodig, en uitstel tot 2009 is wat de SP betreft geen probleem. Wij zijn blij met de harde garanties over de universele dienstverlening, de toezegging van het bekijken van het BARP. Ik ben ook blij met de noodrem, maar het is nog wel onduidelijk hoe deze eruit komt te zien. Hierover graag wat meer informatie. Ik heb een aantal vragen gesteld over de minimum kwaliteitseisen en of hiervoor nog een voorstel volgt. Daarop is geen antwoord gegeven. Ik concludeer dat deze visie nog niet af is, dat er nog veel informatie komt en ik wil mijn oordeel uitstellen tot september.

De heer Vendrik (GroenLinks): Ik ben het eens met mijn collega’s; wij schorten gezamenlijk ons oordeel op tot in september de tweede postnotitie van de minister komt. Daarin staat dan heel veel. Met een zesdaagse werkweek en geen vakantie op EZ, moet het echter mogelijk zijn deze ook niet veel later te laten verschijnen dan in september.

Er staan wat mij betreft minimaal acht punten in deze notitie. Nadere cijfers over marktontwikkeling, het sociale klimaat op de Nederlandse postmarkt, de noodremprocedure, koersen op 2007 en het betrekken van andere landen dan Engeland en Duitsland. Ik heb gevraagd wat er in 2009 precies gaat gebeuren, hoe conditioneel de afspraken over een einddatum van de volledige liberalisatie zijn.

Ik wil een nieuwe vraag toevoegen nu de minister zo nadrukkelijk een analogie maakt met de telecom-markt. Dit was ook nooit voorzien, maar opeens was KPN failliet. Dat was ondenkbaar toen de Telecomwet werd ingevoerd en de privatisering op de telecommarkt zijn beslag kreeg. Ineens was dat bedrijf bijna weg en was de overheid de regie over het vaste netwerk bijna helemaal kwijt. Stel dat dit op de postmarkt gebeurt? Wat gebeurt er dan met degene die dan de universele dienst verzorgt, dan wel nog een wettelijk monopolie heeft? Wat zijn dan de procedures? Dat lijkt me van belang voor een definitief ontwerp van de postmarkt en de positie van de universele dienst daarbinnen.

Het hele beleid rond postvestigingen na 2005 is ook een punt. De vergelijking met supermarkten heeft mij nooit geïnteresseerd. Dat doen ze bij Financiën ook altijd; de bereikbaarheid van supermarkten is minder dan die van banken, daarom is die van banken goed. Dan moeten we met elkaar vaststellen dat het in dit land erg slecht is gesteld met de bereikbaarheid van supermarkten en moeten we daar misschien wat aan doen. De minister moet in ieder geval nadere informatie geven over wat er gebeurt met de postvestigin-gen na 2005. Dat geldt ook voor de minimumkwaliteitseisen voor de aanbieder van universele diensten en voor degenen die concurreren op het universele dienstenpakket. Gaat de postmarkt het überhaupt zonder kwaliteitseisen stellen? Hoe ziet dat eruit in de toekomst? De Europese postzegel is volgens mij een dooie mus. Een Europese postzegel kan alleen maar goed functioneren als de tarieven in alle landen gelijk zijn, maar dat heet volgens mij communisme. Met een beetje markt zal dat nooit gebeuren en komt er geen Europese postzegel.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA): Kunnen door de introductie van een Europese postzegel nu niet juist de prijzen goed worden vergeleken? Dat zou de concurrentie kunnen bevorderen, omdat het de transparantie ten goede komt.

De heer Vendrik (GroenLinks): Ik denk in termen van gemak. Het gemak zou erin liggen dat een Europese postzegel, waar ik die ook gebruik, geaccepteerd wordt. Het

gemak vereist dan ook dat de tarieven in heel Europa gelijk zijn.

De heer Van der Vlies (SGP): Ik heb begrepen dat de minister in september diverse kwantitatieve gegevens aan de Kamer zal voorleggen. Als dat notaoverleg een groen licht oplevert voor het vervolgtraject, zal de minister eind 2005 met wetgeving in de Kamer komen. Daarin zou een AMvB-bepaling zijn voorzien waarin de invoeringsdatum van de liberalisering is neergelegd. Dat is een route die de Kamer mogelijkheid geeft te interveniëren, als daartoe aanleiding bestaat. Ik sluit me overigens wel aan bij de Kamerleden die zeggen dat er nog vitale informatie naar de Kamer moet komen, in de brief van september a.s. Laten we onze politieke concludering dan opschorten tot het debat dat daarover wordt gevoerd.

Als het gaat om de Europese postzegel, dan voel ik mij zowel emotioneel als rationeel meer thuis bij wat de heer Vendrik daarover zei, dan bij het pleidooi van mevrouw Van Vroonhoven. Ik houd niet van kaalslag van nationale symbolen.

De voorzitter: Ik stel vast dat we aan het eind zijn van de tweede termijn. De minister reageert.

Minister Brinkhorst: Ik ben zeer verheugd met dit notaoverleg. Laat daarover geen misverstand bestaan. Ik was zeer geïnteresseerd in de opmerkingen die gemaakt zijn. Daarmee kan de postwet worden verrijkt. Ik zou ook geen nieuwe postvisie presenteren, ik heb uitvoerig kwalitatief aangegeven hoe het is. Op een aantal specifieke punten moeten nadere marktgegevens komen. Dat is ook geïnspireerd door gemaakte opmerkingen. U weet dat deze postvisie is toegestuurd aan alle marktpartijen. Deze hebben zich allemaal langs deze lijn opgesteld. Het is dus niet zo dat we plotseling in een soort vacuüm zijn terechtgekomen. Er komen nadere gegevens, de marktpartijen staan achter de globale lijn. Het is zeer terecht dat dit debat heeft geleid tot nieuwe elementen. De kwestie van de noodremprocedure is niet ter plekke bedacht. In de eerste termijn heb ik aangegeven dat ik langs de lijnen van de I en I-wet en de Telecomwet wil werken. Daarin zitten vele

gebieden die de huidige postwet niet heeft, en er komen andere nieuwe elementen in, zoals de bevoegdheden van de OPTA en tarifering. In die zin vind ik het heel interessant dat er een vervolgdebat komt, en ik geloof ook dat het belangrijk is. Om antwoord te geven op het verzoek om eerder met bevoegdheden voor de OPTA te komen, wil ik de NMa nadere opheldering vragen. Ik denk eigenlijk dat de NMa voldoende is toegerust om op te treden bij machtsmisbruik. Dat element wordt meegenomen in de brief van september. Ik blijf ervan overtuigd dat er geen reden is om aan te nemen dat er plotseling allerlei onjuiste zaken gaan ontstaan op de postmarkt. Mijn opvatting over markt en overheid is wezenlijk anders dan die van het vorige kabinet. Ik ga niet uit van een zich terugtrekkende overheid. De partij van mevrouw Van Egerschot heeft altijd gepleit voor een zich terugtrekkende overheid, dat doe ik dus niet. Ik pleit voor een sterke overheid en een sterke positie van de toezichthouder.

Mevrouw Van Egerschot (VVD): Als de minister toch kijkt naar de bevoegdheden van de NMa, kan hij dan meteen de OPTA meenemen? Kan hij dan ook bij de OPTA verifiëren of deze vindt dat hij naar aanleiding van de postvisie die er nu ligt, voldoende bevoegdheden heeft, en kan de minister dan daaruit zijn conclusies trekken?

Minister Brinkhorst: Dat zijn allemaal elementen die aan de orde komen bij de postwet. Die worden dus voorbereid. De bevoegdheden van de NMa worden niet ter discussie gesteld. De vraag van de heer Crone was of de bevoegdheden van de OPTA voldoende zijn om op dit moment op te treden. Dat is meer een algemene mededingingsvraag. Ik zal op de vraag nader antwoord geven in de notitie in september. Vooralsnog zou ik ervan uitgaan dat de bevoegdheden van de OPTA in de postwet moeten komen. Daarvoor zou geen aparte wetgeving moeten plaatsvinden. De vraag komt terug. De kwestie van de prijsformule komt ook terug. De heer Crone sprak over drie verschillende elementen. Ik blijf bij mijn opvatting dat het geleidelijke traject waarvoor ik kies, min of meer tot hetzelfde leidt als de formule die de heer Crone kiest. Ik vind ook niet

dat er scherpe maatregelen nodig zijn bij TPG voor de werkgelegenheid. Ik denk dat de trajecten bij post vergelijkbaar zijn met de maatregelen elders. De Kamer kan zelf die conclusie trekken zodra zij beschikking heeft over de concrete marktgegevens. Mevrouw Van Egerschot heeft vragen gesteld over die 50 gram. Op grond van de postrichtlijn moet Nederland, net als de andere lidstaten, in 2006 van 100 gram naar 50 gram gaan. Liberalisering kan praktisch niet veel eerder plaatsvinden omdat er een wijziging van de postwet noodzakelijk is. Als we die procedure nu zouden starten, duurt dat toch al gauw weer een jaar. Het is nu wel in voorbereiding voor 2006. Ik denk dat 50 gram post voor de zakelijke markt alleen tijdelijk onder de universele dienst zal vallen. Ik ben bereid om te kijken of dat niet achterwege kan blijven. Als ik in de Europese raad een liberaliseringspostzegel voorstel, zie ik het niet als een gigantische nederlaag als dat niet gebeurt. Ik ben een overtuigd Europeaan, maar voor mij is Europa ook pluriform en divers. Ik vind de Nederlandse postzegel vaak heel leuk en pas als er sprake is van één uniform tarief, krijgen we hetzelfde als met de euro. Ik zal wel proberen iets leuks te verzinnen om het Europagevoel in de postsfeer te versterken; in dat opzicht heeft mevrouw Van Vroonhoven sympathieke opmerkingen gemaakt. Dat mevrouw Gerkens het wat snel vindt gaan, is logisch gezien haar visie. Ik ben het met haar eens over de minimumkwaliteitseisen, dat komt in de nog te verstrekken gegevens. De acht punten van de heer Vendrik bevatten geen nieuwe elementen. De opmerking van de heer Van der Vlies over de noodremprocedure, wordt zeker opgenomen. Dat staat los van deze specifieke punten, dat is een algemene lijn. Deze wordt ook gevolgd bij de energiewetgeving en de Telecomwetgeving. Voorzitter. Hiermee ben ik aan het eind van mijn tweede termijn.

Mevrouw Van Egerschot (VVD): Ik mis nog antwoord op drie vragen. Ik heb gevraagd naar de invulling van de bedrijfseconomische redenen. Ik heb gevraagd waarom de brieven tot en met 50 gram tijdelijk onder de universele dienstverlening vallen en heb daarbij aangemerkt het enige argument dat u daarbij geeft, weinig

overtuigend te vinden. Ik wil graag weten wat de gevolgen zijn voor 2007. Ik heb tevens gevraagd naar de postcodegegevens en de toegankelijkheid daarvan.

Minister Brinkhorst: Bedrijfseconomische gegevens lijkt me typisch iets voor TPG, dat zijn geen zaken waarmee het ministerie van Economische Zaken zich bezighoudt.

Mevrouw Van Egerschot (VVD): Ik zit niet te wachten op de bedrijfseconomische gegevens, die heb ik inderdaad van TPG gekregen. Ik zit te wachten op de invulling van een begrip dat u gebruikt bij de aanbestedingsprocedure. U geeft daar de mogelijkheid om onder bepaalde voorwaarden af te haken, één daarvan is bedrijfseconomische redenen.

Minister Brinkhorst: Ik begrijp het niet. Dan gaat het alsnog om gegevens van TPG zelf. Dat zijn niet mijn redenen. Als TPG daar geen behoefte aan heeft, doet die dat niet.

De voorzitter: De minister heeft geantwoord. In september krijgen we een vervolgdebat waar dit punt nog eens tegen het licht kan worden gehouden.

Ik wil de door mij genoteerde toezeggingen herhalen. De belangrijkste daarvan lijkt de toezegging dat er in september a.s. een notitie komt met diverse kwantitatieve gegevens rondom diverse parameters. Ik noem de marktanalyse, de positie van de consument, de universele dienstverlening, de cao-bepaling en arbeidsvoorwaardelijke zaken, de minimum-kwaliteitseisen en de vraag aan de NMa over de bevoegdheden van de OPTA en het instrumentarium dat daarbij passend moet zijn. Dat is de eerste toezegging.

De heer Vendrik (GroenLinks): Ik heb waardering voor het feit dat u hier nu alles wilt opnoemen, maar ik had nog drie punten die u hier niet noemt. Deze hoor ik wel graag terug in september. Het is hopelijk allemaal genoteerd.

De voorzitter: Wij hebben geprobeerd concrete toezeggingen vast te leggen. Als er ons een is ontschoten, dan op voorhand excuses. Ik neem aan dat de minister instemt met de suggestie de vragen die mogelijkerwijs zijn blijven liggen, nog wel mee

te nemen in de brief van september. Er is immers intensief meegeluisterd. Dat is dan een soort open toezegging.

Als tweede heeft de minister beloofd ons op de hoogte te houden van zijn verkenning van de ontwikkeling in andere relevante landen, waaronder Frankrijk. Als derde is de minister voornemens eind 2005 een voorstel voor een nieuwe postwet in te dienen bij de Kamer. Dat kan nog niet als definitief worden beschouwd, daarvoor is het debat in september nog nodig.

Dat zijn de toezeggingen en ook de conclusie van het debat in procedurele termen. Ik sluit de vergadering. Ik dank de minister en degenen die hem bijstonden, en alle belangstellenden op de tribune. Hun aanwezigheid is bijzonder op prijs gesteld.

Sluiting 16.35 uur.

 
 
 

3.

More information

 

4.

EU Monitor

The EU Monitor enables its users to keep track of the European process of lawmaking, focusing on the relevant dossiers. It automatically signals developments in your chosen topics of interest. Apologies to unregistered users, we can no longer add new users.This service will discontinue in the near future.