Brief minister en staatssecretarissen over voortgang van de structuurversterking van de Nederlandse filmindustrie - Structuurversterking filmindustrie - Main contents
Deze brief is onder nr. 3 toegevoegd aan dossier 25434 - Structuurversterking filmindustrie.
Contents
Officiële titel | Structuurversterking filmindustrie; Brief minister en staatssecretarissen over voortgang van de structuurversterking van de Nederlandse filmindustrie |
---|---|
Document date | 26-03-1998 |
Publication date | 12-03-2009 |
Nummer | KST28438 |
Reference | 25434, nr. 3 |
From | Financiën Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen Economische Zaken |
Original document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 1997–1998
25 434
Structuurversterking filmindustrie
Nr. 3
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARISSEN VAN FINANCIËN EN VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN EN VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
’s-Gravenhage, 26 maart 1998
Met onze brief van 23 juni 1997 (Kamerstukken II, 1996/97, 25 434, nr. 1) hebben wij u geïnformeerd over onze voornemens en motivatie om de Nederlandse filmindustrie een impuls te geven zodat deze zich als bedrijfstak verder kan ontwikkelen en de kansen kan benutten die zich voordoen in de audiovisuele sector.
Aansluitend is in de brief van 11 december 1997 (Kamerstukken II, 1997/98, 25 434, nr. 2) over de implementatie van onze voorstellen aangekondigd dat wij beoogden medio maart de plannen te hebben uitgewerkt. In de brief, die wij u nu sturen, wordt u nader geïnformeerd over de voortgang.
Algemeen
Kort samengevat stelden wij ons medio vorig jaar ten doel om een stelsel van op elkaar afgestemde stimuleringsmaatregelen te ontwikkelen. Doelstellingen zijn: het versterken van de bedrijfstak film, het vergroten van de commerciële potentie van de branche en een verbreding van de markt tot over de grenzen. Een positieve inzet van de branche zelf noemden wij daarbij als cruciale voorwaarde voor het welslagen van deze exercitie.
Het is opvallend dat de aankondiging van maatregelen al aanleiding heeft gegeven tot diverse initiatieven in de sector zoals: de sector organisaties bezinnen zich op hun posities en onderlinge samenwerking; jonge producenten lopen zich warm om als geassocieerd bedrijf financieel een sterkere uitgangspositie te verwerven, een particulier initiatief dient zich aan dat beoogt durfkapitaal aan te trekken om filmscenario’s tot realiseerbare en internationaal verkoopbare projecten te ontwikkelen, een postdoctorale producenten opleiding is in de maak en banken tonen interesse of bieden zich aan als experts. Dit zijn positieve ontwikkelingen en het is vooral van belang te benadrukken dat flankerende maatregelen
1 Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.
en vergelijkbare of – in de toekomst – concurrerende initiatieven vanuit de sector zelf, cruciaal zijn voor het op eigen kracht kunnen functioneren van de bedrijfstak film.
Wij zijn daarbij van mening dat het nu uitgewerkte pakket aan fiscale maatregelen in combinatie met de initiatieven van de Ministeries van Economische Zaken en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen een impuls zal kunnen geven aan de filmindustrie.
Het initiatief van het Ministerie van Economische Zaken
Als bijlage treft u het rapport «Investeringsfaciliteit voor de Film» (Coopers & Lybrand, maart 1998) aan1. Hierin wordt een beschrijving gegeven van de beoogde opzet en werking van een door het Ministerie van Economische Zaken geïnitieerde faciliteit en worden de financiële, juridische en fiscale aspecten verder uitgewerkt. Op grond hiervan zal een aanvang kunnen worden gemaakt met de implementatie van maatregelen die leiden tot de daadwerkelijke oprichting van de faciliteit later dit jaar.
Als onderdeel van de maatregelen is het de bedoeling dat de overheid het initiatief neemt tot oprichting van een stichting, die vervolgens een B.V. opricht. Deze B.V. heeft als werktitel de naam Film Investeerders Nederland/ Film Investors Netherlands (FINE B.V.). Bij de oprichting van de stichting zal de procedure ingevolge de artikelen 29 en 63 van de Comptabiliteitswet worden gevolgd.
Centraal staat dat FINE B.V. moet kunnen opereren als een risicodragende financiële instelling, gericht op de productie van publiekgerichte films met commerciële potentie. Het rendement en risico voor participanten staat voorop. Hierbij is een aantal uitgangspunten gehanteerd:
1 Het gaat niet om een fonds dat films gaat financieren, maar om een structuur die als concentratiepunt zal optreden voor filmfinanciering;
2 in principe zal op non-exclusieve basis worden samengewerkt met iedere partij waarin financieel vertrouwen bestaat;
3 commerciële filmfinanciering moet worden gezien als normale en aantrekkelijke economische activiteit;
Voor de realisatie van dit initiatief reserveert het Ministerie van Economische Zaken een bedrag van 15 miljoen gulden. Dit dient als bijdrage aan de apparaatskosten en als startkapitaal voor risicodragende investeringen. Het initiatief zal als katalysator een bijdrage leveren aan een herstructurering van de sector die overigens een aantal jaren zal vergen. Belangrijk daarbij is dat het departement niet terecht komt in de rol van een permanent onmisbare co-financier van filmprodukties. De betrokkenheid van het Ministerie van Economische Zaken draagt derhalve een tijdelijk karakter, waarbij er geen sprake zal zijn van rechtstreekse bemoeienis van het departement met de te financieren filmproducties. Ook hier geldt: het perspectief is het scheppen van kansen die de sector verder op eigen kracht moet kunnen benutten.
Bij de uitwerking van het initiatief is een aantal sonderende gesprekken gevoerd met instellingen en personen in de sector. Hierbij is gebleken dat er verschillen bestaan in opvatting over de soort en maat van filmprodukties waarop FINE B.V. zich zal moeten richten. Doorslaggevend voor FINE B.V. zullen echter de rendementseisen zijn waaraan de verschillende filmproducties moeten voldoen. Daarbij mag van de gevestigde producenten worden verwacht dat zij projecten kunnen genereren die aan de gestelde maatstaven voldoen. Nieuwe producenten zullen voldoende potentie moeten tonen en zich zekerheden moeten kunnen verwerven om projecten voor financiering aan de faciliteit te kunnen voorleggen.
Bij de opzet van de faciliteit is gekozen voor een in internationaal perspectief bezien open benadering. In het belang van financiers kunnen geen stringente eisen worden gesteld die leiden tot ondoelmatige bestedingsdwang en het opdrijven van produktiekosten; vestiging van buitenlandse produktiemaatschappijen is niet alleen niet tegen te houden maar heeft in principe ook een positief effect op de bedrijfstak, en een internationale optiek levert ook kansen voor Nederlandse producenten in het buitenland. Uiteindelijk zal bij de verdere uitwerking hiervan een balans moeten worden gevonden waarbij de belangrijkste maatstaf is dat inspanningen zich terugvertalen in een daadwerkelijke versterking van de Nederlandse filmproduktiesector.
Fiscale aspecten
Zoals eerder aangekondigd is als flankerend beleid een aantal fiscale maatregelen uitgewerkt door het Ministerie van Financiën. Een op de filmindustrie toegespitste Tante Agaath-regeling blijkt moeilijk te realiseren. De geboden fiscale faciliteiten verschaffen echter een solide basis voor versterking van de filmsector. Voor de willekeurige afschrijving op de voortbrengingskosten van films is een concept ministeriële regeling opgesteld, waarbij wordt uitgegaan van certificering. Een film komt in aanmerking voor willekeurige afschrijving als door de Minister van Economische Zaken is verklaard dat er sprake is van een film als bedoeld in deze ministeriële regeling. De regeling zal in werking treden nadat door de Commissie van de Europese Gemeenschappen is aangegeven dat deze niet onverenigbaar is met de artikelen 92 en 93 van het EG-verdrag. Daarnaast wordt een besluit gepubliceerd waarin is opgenomen dat participatie in filmproduktie via een commanditaire vennootschap zal worden behandeld analoog aan de regeling voor de zeescheepvaart. In dit besluit zal ook worden opgenomen dat een bijdrage van het Nederlands Fonds voor de Film (NFF) gedurende een bepaald aantal jaren als een achtergestelde lening met terugbetalingsverplichting moet worden beschouwd. Dit houdt in dat de bijdrage voor de bepaling van afschrijvingen niet in mindering hoeft te worden gebracht op de voortbrengings-kosten van de film en dat de terugbetalingsverplichting gedurende die periode niet geheel of gedeeltelijk zal vrij vallen. Tevens wordt hierin opgenomen dat de ontwikkelingskosten (scenario’s e.d.) van een film niet hoeven te worden geactiveerd en direct ten laste van het resultaat kunnen worden gebracht. Dit besluit zal gelijktijdig met de regeling voor willekeurige afschrijving in werking treden. Tenslotte zullen investeerders in de uitgewerkte opzet van het initiatief van het Ministerie van Economische Zaken gebruik kunnen maken van de investeringsaftrek.
Initiatieven van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen
Na de aankondiging van het pilotproject Telefilm zijn ruim 200 projectvoorstellen ingediend, waaruit er 12 moesten worden geselecteerd. Begin mei zullen deze worden uitgewerkt tot scenario’s, waarna de netten van de publieke omroep in totaal 6 projecten kunnen kiezen voor realisering. Bij de voorgenomen evaluatie van het pilotproject zal onder meer aandacht worden besteed aan de vraag of dit project heeft bijgedragen aan een betere samenwerking tussen de filmproduktiesector en de publieke omroep.
Tussentijds heeft interdepartementale afstemming plaatsgevonden over het beleid van het NFF en het initiatief van het Ministerie van Economische Zaken. Zoals ook aangegeven in de Cultuurnota 1997–2000 gaat het dan met name om de vraag hoe het filmfonds middels flankerend beleid een rol kan vervullen ten aanzien van de ontwikkelingsfase van filmprodukties. Met het bestuur van het NFF is afgesproken dat voor de resterende duur van de Cultuurnota een voorstel wordt uitgewerkt waarin het fonds meer initiërend en wervend optreedt bij de ontwikkeling van filmprojecten met commerciële potentie. Concreet houdt dit in dat het NFF zich voorneemt voor dit doel een speciale adviseur aan te stellen die belast wordt met het stimuleren van de conceptualiserings- en scenariofase van filmprodukties die naar verwachting voor de produktiefase een beroep kunnen doen op de nieuwe faciliteit.
Zoals wordt aangegeven in het bijgevoegde rapport «Investeringsfaciliteit voor de Film» is het niet nodig of zinvol de relatie tussen NFF en FINE B.V. te formaliseren. In deze overgangsfase is het echter wel van belang dat er wordt samengewerkt. Het zal bovendien enige jaren duren voordat de relatie tussen beide instellingen zich in de praktijk heeft uitgekristalliseerd. In deze periode zal het voorkomen dat het NFF op grond van eigen gestelde criteria bijdraagt aan de realisatie van films die mede door de nieuwe faciliteit worden gefinancierd. Aan het fondsbestuur is gevraagd een tijdelijke procedure te ontwikkelen en een budget te reserveren, teneinde een soepele samenwerking tussen beide instellingen mogelijk te maken. Met de Raad voor Cultuur gaan we er echter vanuit dat op den duur de druk op het budget voor produktiebijdragen van het NFF dankzij de nieuwe initiatieven af zal nemen waardoor het fonds zich in toenemende mate zal kunnen richten op het ontwikkelen van het in Nederland aanwezige artistieke potentieel. De resultaten van de samenwerking zullen ter voorbereiding op de Cultuurnota 2001–2004 worden geëvalueerd en voorgelegd aan de Raad voor Cultuur.
De Staatssecretaris van Financiën W. A. F. G. Vermeend
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen A. Nuis
De Minister van Economische Zaken G. J. Wijers
The EU Monitor enables its users to keep track of the European process of lawmaking, focusing on the relevant dossiers. It automatically signals developments in your chosen topics of interest. Apologies to unregistered users, we can no longer add new users.This service will discontinue in the near future.