Verslag algemeen overleg over o.a. rapport inzake energieonderzoek in Nederland en Milieuactieplan Energiedistributiebedrijven 2000 (MAP 2000) - Actieprogramma Duurzame energie 1997-2000

Dit verslag van een algemeen overleg is onder nr. 2 toegevoegd aan dossier 25276 - Actieprogramma Duurzame energie 1997-2000.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Actieprogramma Duurzame energie 1997-2000; Verslag algemeen overleg over o.a. rapport inzake energieonderzoek in Nederland en Milieuactieplan Energiedistributiebedrijven 2000 (MAP 2000) 
Document date 02-10-1997
Publication date 12-03-2009
Nummer KST24606
Reference 25276, nr. 2
From Staten-Generaal (SG)
Commission(s) Economische Zaken (ez) and Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM)
Original document in PDF

2.

Text

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 1997–1998

25 276 25 423

Actieprogramma Duurzame energie 1997–2000

Oprichting Stichting Projectbureau Duurzame Energie

Nr. 2

1  Samenstelling:

Leden: Mateman (CDA), Blaauw (VVD), Van der Vlies (SGP), H. Vos (PvdA), voorzitter, Van Gelder (PvdA), Smits (CDA), Ter Veer (D66), G. de Jong (CDA), Leers (CDA), Van der Hoeven (CDA), Remkes (VVD), Voûte-Droste (VVD), ondervoorzitter, Van Wingerden (AOV), Rabbae (GroenLinks), Jorritsma-van Oosten (D66), De Koning (D66), Hessing (VVD), Crone (PvdA), Zonneveld (CD), Van Dijke (RPF), Van der Ploeg (PvdA), Van Zuijlen (PvdA), Van Walsem (D66), Houda (PvdA), Hofstra (VVD). Plv. leden: Ten Hoopen (CDA), Van Rey (VVD), Van Middelkoop (GPV), Woltjer (PvdA), Sterk (PvdA), De Haan (CDA), Ybema (D66), Wolters (CDA), Lansink (CDA), Terpstra (CDA), Weisglas (VVD), Verbugt (VVD), Meyer (groep-Nijpels), M. B. Vos (GroenLinks), Bakker (D66), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Klein Molekamp (VVD), Witteveen-Hevinga (PvdA), Poppe (SP), Leerkes (Unie 55+), Verspaget (PvdA), Adelmund (PvdA), Roethof (D66), Feenstra (PvdA), Passtoors (VVD).

2  Samenstelling:

Leden: Lansink (CDA), Te Veldhuis (VVD), Van den Berg (SGP), M. M. van der Burg (PvdA), Versnel-Schmitz (D66), voorzitter, Van Gijzel (PvdA), Feenstra (PvdA), Verbugt (VVD), A. de Jong (PvdA), Gabor (CDA), ondervoorzitter, Aiking-van Wageningen (groep-Nijpels), Poppe (SP), Augusteijn-Esser (D66), Duive-steijn (PvdA), Giskes (D66), Stellingwerf (RPF), Crone (PvdA), M. B. Vos (GroenLinks), Klein Molekamp (VVD), Hofstra (VVD), Assen (CDA), Jeekel (D66), Meijer (CDA), Visser-van Doorn (CDA), Luchtenveld (VVD). Plv. leden: Biesheuvel (CDA), O. P. G. Vos (VVD), Van Middelkoop (GPV), Verspaget (PvdA), Jorritsma-van Oosten (D66), Dijksma (PvdA), Houda (PvdA), Van Blerck-Woerdman (VVD), Witteveen-Hevinga (PvdA), Leers (CDA), Hendriks, Reitsma (CDA), Huys (PvdA), De Graaf (D66), Leerkes (Unie 55+), Swildens-Rozendaal (PvdA), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Keur (VVD), H. G. J. Kamp (VVD), Ten Hoopen (CDA), Van ’t Riet (D66), Van de Camp (CDA), De Haan (CDA), Blauw (VVD).

VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 2 oktober 1997

De vaste commissie voor Economische Zaken1 en de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer2 hebben op 3 september 1997 overleg gevoerd met minister Wijers van Economische Zaken over:

– het actieprogramma «Duurzame energie in opmars» (25 276, nr. 1);

– de oprichting van de stichting Projectbureau duurzame energie (25 423, nr. 1);

– de samenvatting van het rapport «Aansluiting van vraag en aanbod van energieonderzoek in Nederland» (EZ-97–444);

– het milieuactieplan Energiedistributiebedrijven 2000 (MAP 2000) (EZ-97–95).

De schriftelijke vragen en antwoorden zijn als bijlage bij dit verslag gedrukt.

Van het gevoerde overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissies

De heer Blaauw (VVD) had waardering voor het actieprogramma, in het bijzonder omdat de financiering ervan gericht is op grotere inzet bij het onderzoek en de ontwikkeling van echt duurzame energie, te weten fotovoltaïsche omzetting van zonne-energie (zon-pv). Tegen die achtergrond bevreemdde het hem dat de gemeenten Heerhugowaard, Alkmaar en Langendijk (HAL-gemeenten) bij het ministerie van EZ geen gehoor krijgen voor een groot project op dit gebied. De uitputting van voorraden fossiele energie en de toenemende emissieproblemen nopen tot een groter accent op toepassing van duurzame energie. In dat licht is het merkwaardig dat het actieprogramma slechts minimaal aandacht besteedt aan de inzet van nucleaire energie en dat het totaal niet ingaat op kernfusie. Dit is vreemd omdat de energiebehoefte nooit geheel gedekt kan worden door de toepassing van zon-pv. Ook is het te betreuren dat weinig aandacht wordt geschonken aan joint implementation. Daarmee zijn met dezelfde milieugulden meer resultaten te boeken. Is er op dit punt vooruitgang geboekt bij de samenwerking met landen in Centraal- en Oost-Europa, zoals Roemenië? Zijn de inspanningen van het ministerie van EZ ten aanzien van dit land gericht op stimulering en op het versneld maken van afspraken? Onvoldoende aandacht is er ook voor import van duurzame energie. Hoe is vergroting van de duurzame component bij de import van energie te verwezenlijken? Het Actieprogramma gaat geheel voorbij aan ontwikkelingen in Europees verband op het gebied van regelgeving, schaalvergroting en bundeling. Heeft de nationale overheid nog wel de mogelijkheid of bevoegdheid om dit actieprogramma uit te voeren? Is het wel mogelijk om in de nieuwe Elektriciteitswet een bepaling op te nemen betreffende een door de minister van EZ vast te stellen minimaal aandeel duurzame energie?

Dat de als dubieus te bestempelen regulerende energiebelasting (REB) grote effecten heeft, leidde de heer Blaauw af uit de prijsstijgingen voor elektriciteit (15%) en aardgas (20%–25% in 1998). Onduidelijk is in hoeverre de hogere energierekening in de inkomstenbelasting wordt gecompenseerd. Dat geldt zeker voor de voor 1998 voorziene forse verhoging van de gasprijs. Hoe wordt die gecompenseerd, in het bijzonder voor mensen boven de 65, die vaak wonen in oudere, moeilijk te isoleren huizen? Merkwaardig vond hij de passage in het actieprogramma, dat het energiebedrijf geheven REB niet behoeft af te dragen aan de fiscus. Dit is bij de behandeling van de REB nooit aan de orde geweest. Als dit kan, vergaren energiebedrijven belasting voor zichzelf en ontstaat een nieuwe subsidiestroom. Weliswaar worden hierbij voorwaarden gesteld, maar die zijn nauwelijks te controleren. Om wat voor bedragen gaat het hierbij? Kan de minister dit nader toelichten?

Uit het actieprogramma begreep de heer Blaauw dat in de eerste helft van 1997 een besluit wordt genomen tot wijziging van de REB in verband met de winning van elektriciteit uit afvalverbrandingsinstallaties (AVI’s). Is dat al gebeurd? Een brief van de deelnemers aan de AVI-Alkmaar wijst erop dat dit nog niet zo is. Verder moet volgens het actieprogramma in de eerste helft van 1997 een oplossing worden geboden voor problemen die niet-BV’s of NV’s die investeren in een windturbine, ondervinden met de vrije afschrijving van milieu-investeringen (VAMIL) en de energie-investeringsaftrek (EIA). Hoe staat het daarmee? Hoe staat het met de regeling groen beleggen en hoe is die te rijmen met het streven tot deregulering en het simpeler maken van de samenleving? Wat is het resultaat van de inspanningen op Europees niveau inzake groene BTW voor groene stroom en zonneboilers? Mocht dit tot niets hebben geleid, welke oplossing wordt dan geboden?

Met genoegen constateerde de heer Blaauw dat het MAP 2000 duidelijkere afspraken bevat dan eerdere versies. De ingewikkeldheid van het geheel komt de inzichtelijkheid ervan echter niet ten goede en nodigt uit tot onjuist gebruik. De groene label lijkt interessant, maar kan temidden van alle overige groenmerken tot verwarring leiden. Hoe is het groene label geregeld in geval van im- en export van energie? Komt daar een internationale beurs voor? Een recent bezoek aan Jordanië had hem geleerd dat het grote zonne-energieproject aldaar weer wordt opgestart. Als op deze wijze, mede met behulp van financiering door een Nederlands energiebedrijf, stroom wordt geproduceerd, is dat dan groene stroom en zo ja, krijgt dat dan een groen label? Volgens het actieprogramma is fysiek transport van groene stroom immers niet nodig. Welke effecten zal het minutieus uitgewerkte MAP hebben op de kleinschalige Nederlandse markt? Uit een recent schrijven van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking maakte hij op dat ORET- en MILIEV-fondsen zijn uitgeput. Is dit wel zo? Wat is er waar van berichten dat belangrijke projecten, waaraan reeds ORET-middelen waren toegewezen, niet doorgaan omdat het ontvangende land er geen behoefte meer aan blijkt te hebben? Hoe is het bericht dat voor twee Jordaanse projecten geen ORET-middelen beschikbaar zijn, te rijmen met recente uitspraken van de ministerpresident tijdens het bezoek van de Jordaanse koning?

Aanscherping van de energieprestatienorm (EPN) voor de nieuwbouw onderschreef de heer Blaauw. Ook steunde hij energieprojecten bij grote nieuwbouwlocaties. Wel vroeg hij aandacht voor de effecten van dit soort projecten op de prijs van nieuwbouwwoningen. Hoe beïnvloedt dit de relatie tussen woningbouw in de vrije sector en in de sociale sector? Substantiële aanpassingen aan bestaande woningen zijn van belang. Gebruik van MAP-middelen hiervoor juichte hij toe, maar een energieprestatiekeuring (EPK) voor huizen wees hij af, omdat het slechts leidt tot extra bureaucratie en ook niet nodig is als extra instrument ter bescherming van huurders. Hij zette vraagtekens bij de verhouding tussen de subsidiebedragen voor de installatie van zonneboilers en het aantal Peta Joules (PJ) dat volgens tabel 14 in het actieprogramma langs deze weg per 2020 wordt bespaard. Deze subsidies via zijn de REB en een MAP-heffing voor een deel door de consument zelf opgebracht. Kan met dit subsidiebedrag langs andere weg niet een veel groter resultaat worden geboekt? Wordt de consument met de dure zonneboiler niet eigenlijk bedot?

Aandacht vroeg de heer Blaauw ten slotte voor de plaatsing van windmolens buitengaats. De weerstand tegen uitbreiding op het land dreigt ertoe te leiden dat de Nederlandse ontwikkeling aan het plafond raakt. Wordt daarom meer dan voorheen aandacht besteed aan uitbreiding op zee? Waarom blijft Nederland op dit gebied achter bij een land als Denemarken?

Mevrouw Jorritsma-van Oosten (D66) juichte het toe dat de minister van EZ zich samen met zijn collega van VROM inzet om de doelstelling uit het actieprogramma (10% duurzaam in 2020) te bereiken. Het daarvoor benodigde instrumentarium onderschreef zij. Wel vond zij het actieprogramma op punten nog te onduidelijk en niet hard genoeg en miste zij echte vernieuwingen ten opzichte van de Derde energienota en de notitie «Stroomlijnen». De 10%-doelstelling gaat er vooralsnog van uit dat het energieverbruik in 2020 gelijk is aan dat in 2000. Gezien de verwachte economische groei is dat alleen haalbaar met veel grotere efficiency. Blijft de doelstelling overeind als die grotere efficiency onverhoopt wordt bereikt? Dat de minister van EZ de mogelijkheid krijgt om te bepalen welk minimumaandeel duurzame energie via de netten aan de eindverbruiker moet worden geleverd, steunde zij. Welke criteria gelden daarbij en hoe hard is zo’n maatregel? Volgens het actieprogramma is het geen automatisme. De minister kán er gebruik van maken, afhankelijk van de ermee gemoeide kosten. Daarnaast zou ook moeten worden bezien of zo’n bepaling in Europees verband kan worden gehanteerd.

De invoering van groencertificaten juichte mevrouw Jorritsma toe. De verhandelbaarheid ervan via een beurs, zou er een internationale component aan toevoegen, maar hoe moet dat worden geregeld? Hoe wordt bij import van duurzame energie gecontroleerd of de opwekking ervan ook duurzaam heeft plaatsgevonden? Wat is op dit punt in Europees verband bereikt? Voorgesteld wordt een apart op te richten toezicht-instituut te belasten met het uitgeven van certificaten. Kan dit ter wille van de overzichtelijkheid niet worden ondergebracht bij de instantie die toezicht houdt op het netbeheer?

De toepassing van windenergie verloopt nog niet naar wens, zo concludeerde mevrouw Jorritsma, o.a. door diverse problemen bij plaatsing van windturbines. De oplossing ervan zou kunnen worden bevorderd door bij bespreking van de bestuursovereenkomst plaatsings-problematiek windenergie (BPW) álle provincies te betrekken. Via regionale overleggen zouden ook gemeenten hierbij kunnen worden betrokken. Plaatsing van turbines buitengaats is een goede optie, maar dit mag niet tot gevolg hebben dat minder aandacht wordt gegeven aan plaatsing op het land. In combinatie met ander grondgebruik is het zeer goed mogelijk om ook op het land windparken te bouwen. In het bijzonder ware hierbij te denken aan een combinatie met de Europese braakleg- regeling. Het actieprogramma biedt een oplossing voor problemen met netaanpassing, zonder in te gaan op de financiering daarvan. Kan dit nader worden toegelicht? Komen er wettelijke bepalingen voor de wijze waarop teruglevertarieven totstandkomen en over de hoogte ervan? Het standaard teruglevertarief is volgens het actieprogramma alleen van toepassing op gebonden producenten. Geldt dit ook voor particulieren die aan het eind van het liberaliseringstraject vrij worden of moeten die toch de markt op met hun stroom? Wordt dit te zijner tijd nader bezien? Komen er maatregelen waardoor ook particulieren gebruik kunnen maken van de EIA en de VAMIL? Uit een hoorzitting was haar gebleken dat nu al groenlabels kunnen worden verkregen bij levering aan distributiebedrijven, maar dat een ander teruglevertarief geldt als wordt geleverd aan een distributiebedrijf buiten het eigen bedieningsgebied. Hoe zit dit? Hoe staat het met de uitvoering van de (aangehouden) motie over de bevordering van windenergie?

Mevrouw Jorritsma had voorkeur voor de toepassing van geteelde biomassa bij de opwekking van energie. Zijn al afspraken gemaakt over import van biomassa? Vooralsnog was zij niet voor het inschakelen van AVI’s als duurzame verbranders van biomassa. Desbetreffende voorstellen van de minister van VROM wachtte zij af.

Uit de stukken maakte mevrouw Jorritsma op, dat projecten op het gebied van thermische zonne-energie (zon-th) zich nog in de precommer-ciële fase bevinden. Zij pleitte voor financiële ondersteuning ervan totdat de commerciële fase is bereikt. Hoewel zon-pv de komende jaren niet concurrerend zal kunnen zijn, moet toch maximaal worden ingezet op deze ontwikkeling die op lange termijn wereldwijd het beste perspectief biedt. Daartoe is meer nodig dan de thans voorziene maatregelen. Te denken valt aan uitbreiding van het onderzoek op het gebied van zonne-energie. Dit kan door een betere aansluiting tussen vraag en aanbod van energieonderzoek en door aansluiting op onderzoek in andere landen door universiteiten, instellingen en de private industrie. In dit licht is het buitengewoon te betreuren dat de aanvrage voor een technologisch topinstituut duurzame energie niet is toegekend. Kan die alsnog worden gegeven? Is heroverweging mogelijk? Schaalvergroting kan bijdragen aan verlaging van de kosten voor zon-pv. Dit kan door plaatsing van zonnepanelen bij departementen, op geluidswallen langs snelwegen en bij de nieuwbouw van woningen. Gelukkig is hier aandacht voor bij de aanscherping van de EPN en in de ruimtelijke planning. Hoewel zij vooruitlopend op de komende begrotingsbehandeling nog geen harde financiële claim op tafel wilde leggen, bepleitte zij om voor dit doel een deel van de middelen uit het CO2-reductieplan te gebruiken. Komt er een tweede tranche van 750 mln. voor dit plan?

Mevrouw Jorritsma steunde het gebruik van het exportinstrumentarium ter bevordering van duurzame energie. Zij sloot zich aan bij opmerkingen van de heer Blaauw over ORET en MILIEV. Mits goed toegepast, verdient joint implementation met landen uit Centraal- en Oost-Europa of met ontwikkelingslanden brede aandacht. Inspanningen op dit gebied moeten een aanvulling zijn op binnenlandse inspanningen van de betrokken landen. Ook moeten projecten worden aangedragen of ten minste worden gesteund door de landen waarin zij worden uitgevoerd. Hieraan kan een deel van de tweede 750 mln. worden besteed. Hoe staat het met de invoering van «groene» BTW in Europees verband? De oprichting van het Projectbureau duurzame energie juichte zij van harte toe. Dit bureau moet onafhankelijk, niet gehinderd door controverses, kunnen werken. De voorgestelde beleidsraad kan dit ten dele bewerkstelligen. Samenwerking met of opneming van andere organisaties op het gebied van duurzame energie in het projectbureau kan dit proces complementeren. Bijzondere aandacht vroeg zij voor de door NOVEM en WNF uitgebrachte brochure over mogelijkheden tot energiebesparing, waarin o.a. wordt gepleit voor een keurmerk voor installateurs op het gebied van de regeling van apparatuur. Speciale aandacht vroeg zij in dit verband voor CO2-reducties door goede waterzijdige inregeling van CV-installaties.

Zeer positief oordeelde mevrouw Jorritsma over het MAP 2000. Wel tekende zij erbij aan dat acties met groene stroom en ecostroom aanvullend moeten zijn. Het zou te betreuren zijn als een bedrijf het MAP afschaft of verdringt ten faveure van inkomsten uit groene stroom. Hoe is artikel 5.3 van het MAP te rijmen met de doelstelling van het actieprogramma? Welk effect heeft artikel 5.4 op de liberalisering, met name als het gaat om productiebedrijven en grootverbruikers die aan het net leveren? Ten slotte onderschreef zij de conclusies van het rapport Aansluiting van vraag en aanbod van energieonderzoek in Nederland. Wil de minister de Kamer op de hoogte houden van de vorderingen op dit gebied?

De heer Van Dijke (RPF) waardeerde de maatregelen uit het actieprogramma, maar tekende hierbij aan dat er in het licht van de ernstige situatie de nodige vraagtekens bij zijn te zetten. Zo geeft het actieprogramma aan hoe groot het aandeel duurzame energie in het totale energieverbruik moet worden, maar kwantificeert het niet met welk percentage het huidige gebruik van fossiele brandstoffen moet dalen. Een desbetreffend stappenplan ontbreekt. Hij waarschuwde voor «vervuiling» van de term duurzame energie door er ook zaken als kernenergie, AVI’s en dergelijke onder te brengen. Wil de minister op dit punt duidelijke grenzen trekken? Onduidelijk vond hij verder of de overheid wel invloed heeft op het nakomen van doelstellingen. Er is geen duidelijk kader voor de hoeveelheid af te nemen duurzame energie en ook staan er geen sancties op het niet nakomen van afspraken. Zijn die in dit verband überhaupt denkbaar? De huidige opzet is te vrijblijvend in een situatie waarin gezien de prijsverhouding niet valt te verwachten dat meer duurzame energie zal worden afgenomen. Opvallend is het, dat alleen daling van de prijs van duurzame energie wordt gezien als mogelijkheid om een evenwichtige prijsverhouding te bereiken en dat niet wordt gerept over een stijging van de prijs van fossiele brandstoffen. Betekent dit dat de minister geen mogelijkheden meer ziet tot een verdere inzet van de REB?

Nader onderzoek naar mogelijkheden om overheidsinstellingen meer duurzame energie te laten afnemen vond de heer Van Dijke niet nodig. In het kader van «goed voorbeeld doet goed volgen» kan het kabinet toch afspreken dat de ministeries ondanks de wat hogere kosten vanaf een bepaalde datum groene stroom gebruiken? Neveneffect van zo’n beslissing kan zijn dat de ontwikkeling van zonnepanelen geweldig wordt gestimuleerd. Wil de minister zich inzetten om het bedrijfsleven via het sluiten van convenanten over te halen tot het gebruik van groene stroom? Dit kan onderdeel worden van een goede bedrijfsvoering. Ook moet aandacht worden geschonken aan de toegang van particulieren en kleine bedrijven tot fiscale faciliteiten voor investeringen in duurzame energie. Juist in het midden- en kleinbedrijf en bij particulieren kan hiermee groot rendement worden behaald. Kunnen dit soort investeringen aftrekbaar worden gemaakt voor de inkomstenbelasting?

Vraagtekens zette de heer Van Dijke bij de aangescherpte EPN voor nieuwbouw. Is het niet veel beter om direct in de bouwverordening de bepaling op te nemen dat bij nieuwbouw volgens de laatste stand van de techniek optimaal gebruik moet worden gemaakt van duurzame energietechnieken? Ook zette hij vraagtekens bij de stelling in het actieprogramma, dat door vergroting van het aandeel duurzame energie een volumegroei in de productie van apparatuur mogelijk wordt. Is het niet beter om naast het aanmoedigen van het gebruik van duurzame energie, via het fiscale instrument het onnodig en ongewenst van gebruik energie te ontmoedigen? Kan een toelichting worden gegeven op berichten in de media als zouden afnemers van groene stroom naast de hogere prijs ervoor ook de energieheffing moeten betalen?

De heer Van Dijke vond de geschetste ontwikkelingen na het jaar 2020 een heel hoog «glazenbolgehalte» hebben, vooral omdat ze volledig afhankelijk zijn van technologische ontwikkelingen. Moet dan maar met een bepaalde situatie genoegen worden genomen als ontwikkelingen tegenvallen? Waarom gaat het actieprogramma niet in op mogelijkheden tot gedragsverandering? Over te verwachten ontwikkelingen in de OESO-landen is de minister ten onrechte veel te optimistisch. Het actieprogramma stelt dat het gebruik van duurzame energie in deze landen kan vervijfvoudigen. Dan gaat het echter slechts om een toename van 0,1 naar 0,5 Gt., ofwel van «niks tot vijf maal niks». Waarom is het actieprogramma zo uitbundig op dit punt?

De heer Van Dijke waarschuwde dat bij import van duurzaam opgewekte energie moet worden gewaakt voor kunstmatige allocatie ervan. Hoe wordt dit gecontroleerd? Moet niet een duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen geïmporteerde energie en zelf opgewekte duurzame energie, zolang er nog geen internationale oplossing is voor dit probleem? De doelstelling zal dan met name de zelf opgewekte duurzame energie moeten betreffen. Dit geeft meer mogelijkheden tot technologische ontwikkeling en tot export van dat soort ontwikkelingen naar andere landen.

Daarnaast bepleitte de heer Van Dijke speciale aandacht voor het wegnemen van belemmeringen bij de plaatsing van windmolens, voor plaatsing van molens buitengaats en voor de ontwikkeling van systemen die grote pieken en dalen in het net kunnen opvangen. Het opslagprobleem vormt een grote hindernis bij de opwekking van duurzame energie. Wordt dit probleem opgelost, dan kan ook zonne-energie op veel grotere schaal worden toegepast. Ook bepleitte hij om niet alleen aandacht te geven aan het opzetten van een technologisch topinstituut duurzame energie, maar ook aandacht te blijven schenken aan onderzoek naar duurzame energie aan de TU-Delft. De daar verzamelde kennis mag niet verloren gaan. In dat verband vroeg hij een toelichting op de problemen rond de invulling van een hoogleraarsplaats windenergie.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA) complimenteerde de minister met het actieprogramma en onderschreef het streven om met fiscale en andere stimulansen de prijs/prestatieverhouding van duurzame energie en energiebesparende apparaten te verbeteren. Nu het goed gaat met de economie moet er ook ruimte komen voor extra financiële inspanningen op het gebied van de bevordering van duurzame energie. In dat verband is het zorgelijk dat recente CPB- en ECN-studies erop wijzen dat het thans vastgestelde en geconcretiseerde beleid het aandeel van duurzame energie in het jaar 2020 zal doen uitkomen op ongeveer 4% à 5%, in plaats van de nagestreefde 10%. Verdere intensivering van het instrumentarium in de vorm van extra regelgeving en financiële impulsen, vooral voor de toepassing van zonne-energie, is derhalve geboden. Hoe staat het met invoering van groene BTW? Hanteren ook andere landen in Europa voor bepaalde doeleinden een verlaagd BTW-tarief? Wil het kabinet gebruikers van groene stroom vrijstellen van de REB?

Mevrouw Witteveen zag zonne-energie als substantiële bron van duurzame energie in de toekomst. Hoewel Nederland op dit gebied grote kansen heeft, is de vraag of de doelstelling voor 2000 wordt gehaald. Zo is nog onduidelijk of het haalbaar is om in dat jaar 80 000 zonneboilers geplaatst te hebben. Onder het motto «maak meer werk van de zon» moet een vijftal speerpunten extra aandacht krijgen. Ten eerste moeten de in de Derde energienota beschreven doelstellingen voor plaatsing van zonnepanelen overeind blijven. In het actieprogramma lijken deze te worden afgezwakt. Volgens het convenant worden 3 000 tot 10 000 woningen voorzien van zonnepanelen, terwijl dit er volgens de Derde energienota zo’n 40 000 zouden moeten zijn. Ten tweede moeten er extra financiële impulsen komen voor particulieren die een zonneboiler of zon-pv systeem laten plaatsen. Bestaande subsidies kunnen hierin worden ingebed. Distributiebedrijven kunnen vanaf januari 1998 de EIA en andere belastingfaciliteiten gebruiken. Kan de minister in overleg met deze bedrijven en met de belastingdienst afspraken maken over het doorgeven van belastingvoordelen aan huishoudens die duurzame energievoorzieningen van hun distributiebedrijf huren of leasen? Zo kunnen distributiebedrijven hun besparingsdoelstelling halen en worden huishoudens gestimuleerd om duurzame energie te gebruiken. Ten derde moet de overheid haar grote kantorenbezit gebruiken om bij het gebruik van duurzame energie een voortrekkersrol te vervullen. Lopende meerjarenafspraken met non-profitorganisaties verdienen een extra financiële impuls. Wil de minister voor de invulling van die voortrekkersrol samen met zijn collega’s, de provincies, de gemeenten en de waterschappen een stappenplan ontwikkelen? Ten vierde moet er een actief industrie- en exportbeleid komen, mede in relatie tot ontwikkelingssamenwerking. In dit verband bepleitte zij uitvoering van het plan van de strategiegroep-pv. Wil de minister zich hier sterk voor maken en wil hij de Kamer hier nader over informeren? Ten vijfde moet bijzondere aandacht worden gegeven aan onderzoek en ontwikkeling. Hoe staat het met de oprichting van een technologisch topinstituut? Ook bepleitte zij om o.a. met gebruikmaking van extra aardgasbaten en belastingfaciliteiten, meer middelen beschikbaar te stellen voor onderzoek naar de toepassing van zonne-energie.

Uit het actieprogramma maakte mevrouw Witteveen op dat de doelstelling om in het jaar 2000 met windenergie 1000 MW op te wekken, niet wordt gehaald. Om de oplossing van knelpunten te bespoedigen zou er een transparant stappenplan moeten komen waarin alle betrokken partijen kunnen zien wat er op welk tijdstip van hen wordt verwacht. Het Actieprogramma gaat ervan uit dat de doelstelling voor plaatsing van turbines buitengaats wordt gehaald. Wat volgt er op de voltooiing van het «nearshore-experiment»? Gezien het grote ruimtebeslag van on- en offshore windparken ligt Europese aanpak voor de hand. In dat verband bepleitte zij onderzoek naar het plan van Greenpeace om in 2030 zo’n 10 000 MW met in zee geplaatste turbines op te wekken en herinnerde zij aan haar pleidooi bij de behandeling van de Derde energienota om te bezien welke mogelijkheden er zijn om in Schotland windenergie op te wekken. Hoe kan het opwekken van windenergie door niet-ondernemers fiscaal aantrekkelijk worden gemaakt?

Mede om de beperkt beschikbare middelen zo effectief mogelijk in te zetten, was mevrouw Witteveen er niet voor om energie opgewekt uit verbranding van biomassa door AVI’s als duurzaam te beschouwen. Deelt de minister dit standpunt?

Het was mevrouw Witteveen opgevallen dat het actieprogramma niet ingaat op de vraag of er vanaf 2001 sprake zal zijn van een wettelijke verplichting voor energieleveranciers om gebruik te maken van duurzame bronnen. Gelet op de goede economische vooruitzichten zag zij geen redenen om van zo’n wettelijke verplichting af te zien. Is de minister bereid zo’n verplichting op te nemen in de nieuwe Elektriciteitswet?

Mevrouw Witteveen bepleitte om gemeenten de mogelijkheid te geven om zonvriendelijk te verkavelen en te bouwen en ook om plaatsing van zonneboilers in nieuwbouwhuizen verplicht te stellen. Wil de minister met de staatssecretaris van VROM overleggen over een desbetreffende wijziging van het Huisvestingsbesluit? Zij bepleitte om de tot 2005 voorziene aanscherping van de EPN voor nieuwbouw van kantoren en woningen in een meerjarenplan vast te leggen. Ook een EPN voor locaties moet worden ontwikkeld, waarbij de inzet van zon-pv volgens de doelstelling van de Derde energienota is inbegrepen. Wat is de stand van zaken? In aansluiting op het convenant tussen de rijksoverheid en de grote energieverbruikers moet de minister zich ook hard maken over vergelijkbare afspraken over het gebruik van duurzame energie. Groot- verbruikers vallen niet onder de MAP en dragen derhalve ook geen MAP-heffing af. Toch zullen ook zij moeten bijdragen aan de toename van de productie en het gebruik van duurzame energie. Omdat het fiscaal instrumentarium reeds aanwezig is, bedrijven flinke winsten maken en verdere lastenverlichting in zicht is, behoeft dit voor de grootverbruikers geen grote extra last te zijn. Hoe ziet de minister dit?

Mevrouw Witteveen juichte invoering van groene certificaten toe, maar zette vraagtekens bij het handelen van distributiebedrijven die hun MAP-heffing op nul stellen. Zo draaien welwillende burgers die bereid zijn extra te betalen voor duurzame stroom, op voor de gehele financiering van een verplichting die distributiebedrijven sowieso al hadden. Wil de minister hier iets aan doen?

Bij een verdere structurele omschakeling naar duurzame energie zal een geheel andere infrastructuur ontstaan, constateerde mevrouw Witteveen. Duurzame energieopwekking wordt geïntegreerd in duurzame lokale systemen, tweerichtingsystemen van en naar de netten worden ontwikkeld en ook treedt er een grote verandering op in de energiedragers. Elektriciteit en waterstof zullen aardgas voor een belangrijk deel gaan verdringen. Dit alles vereist aandacht voor vergroting van de opslagcapaciteit. Om al deze omschakelingen zonder kapitaalvernietiging te realiseren, moeten plannen worden ontwikkeld die in de eerste helft van de volgende eeuw uitvoerbaar zijn. Deelt de minister deze visie en wil hij daarover nog deze periode een notitie aan de Kamer zenden? Krijgen alle betrokkenen bij duurzame energie een substantiële positie in de raad van toezicht en de beleidsraad van het op te richten Projectbureau duurzame energie?

Mevrouw Vos (GroenLinks) was niet tevreden over de inhoud van het actieprogramma. De in het programma beschreven maatregelen zullen ertoe leiden dat de 10%-doelstelling voor een behoorlijk deel wordt ingevuld met zaken die eigenlijk niet het etiket «duurzaam» verdienen. Zo is het onjuist om rekening te houden met energieopwekking uit afval, want dat is geen schone, hernieuwbare grondstof. Het schrappen van dit onderdeel uit het programma moet worden gecompenseerd met o.a. hogere energieheffingen en jaarlijks honderden miljoenen extra investeringen in duurzame energie. Daarnaast moet er regelgeving komen voor de vaststelling van een verplicht aandeel duurzaam bij de levering van energie en voor een vaste opslag voor het netgebruik. Het budget voor de uitvoering van het actieprogramma is te mager voor de offensieve uitbouw van de toepassing van duurzame energie. Een grotere financiële inspanning van de overheid is nodig, zeker nu de markt een steeds grotere rol gaat spelen en bedrijven smallere marges hanteren voor maatschappelijk relevante, maar kostenverhogende activiteiten. Een bedrag van 50 mln. voor verbetering van de prijs-prestatieverhouding is onvoldoende, zeker in een situatie waarin de energiesector onder invloed van de komende concurrentie de R&D-inspanningen terugschroeft. In duurzame energie moet evenveel worden geïnvesteerd als in kennis- en fysieke infrastructuur. Dat biedt werkgelegenheid, economische winst en milieuwinst. ECN-onderzoek toont interessante perspectieven op dit punt. Wil het kabinet dit soort onderzoek betrekken bij de discussie over de Agenda 2000-plus en wil het de Kamer op Prinsjesdag nadere voorstellen voorleggen?

Uit het actieprogramma begreep mevrouw Vos dat gebruikmaking van de mogelijkheid om een verplicht aandeel duurzame energie vast te stellen bij de levering van elektriciteit geen automatisme is. Waarom niet? Dit is toch het enige instrument om zeker te stellen dat voldoende duurzaam vermogen wordt gerealiseerd in het elektriciteitsproductiepark? Alleen op deze manier is zeker dat gelijke concurrentievoorwaarden gelden voor alle leveranciers van elektriciteit. Het actieprogramma geeft aan dat zo’n verplichting niet reëel is als de kosten voor het halen van de

10%-doelstelling te hoog worden. Juist in een sector die meer marktgericht gaat werken en waarin bedrijven alles zullen doen om de kosten te drukken, is zo’n verplichting nodig. Laat men dit soort ontsnappingsmogelijkheden open, dan wordt de 10%-doelstelling vrijblijvend, terwijl die eigenlijk direct verplicht moet worden gesteld.

Mevrouw Vos erkende dat de onrendabele top bij opwekking van duurzame energie kan worden gedekt uit de MAP-heffing, maar wees erop dat dit in de praktijk in steeds mindere mate gebeurt. Daarom moet deze heffing zo snel mogelijk worden vervangen door een wettelijk onderbouwde opslag op het netgebruik. Iedereen betaalt dan mee aan de bevordering van duurzame energie. Uit deze opslag zou ook de noodzakelijke verhoging van de terugleververgoeding kunnen worden gefinancierd. Zij juichte het toe dat het kabinet kennelijk voornemens is, eindverbruikers van groene stroom niet langer de REB in rekening te brengen. Een wijziging van de REB die elektriciteit afkomstig uit AVI’s als duurzame energie bestempelt, wees zij resoluut af. Temeer daar energieopwekking door AVI’s met bijstook van biomassa op zich een rendabele activiteit is, mogen financiële problemen van AVI’s via het REB-regime worden opgelost. Heeft het kabinet hierover al een standpunt ingenomen?

Op zich juichte mevrouw Vos het toe dat er een fiscaal stelsel is voor de bevordering van duurzame energie, al zette zij vraagtekens bij de omvang en ondoorzichtigheid ervan. Waarom is afgezien van de investeringssubsidie? Dat was toch een veel eenvoudiger instrument? Mogen ook particuliere producenten van windenergie gebruik maken van VAMIL en EIA? Omdat marktpenetratie ervan langzamer verloopt dan voorzien, bepleitte zij om de subsidieregeling voor de plaatsing van zonneboilers vooralsnog te handhaven.

Ook mevrouw Vos zag problemen bij het halen van de doelstelling voor de productie van windenergie. Welk aanvullend beleid wil het kabinet voeren om te garanderen dat 1000 MW-doelstelling in het jaar 2000 wordt gehaald? Waarom wordt serieproductie niet bevorderd met een subsidie op de bouw van windturbines? Ook zij bepleitte meer aandacht voor offshore windparken. Een desbetreffend plan van NOVEM moet zo snel mogelijk van de grond komen. Verder vroeg zij aandacht voor de plannen van Greenpeace op dit punt.

Mevrouw Vos drong sterk aan op versnelde aanscherping van de EPN voor nieuwbouw. Voor de periode na 2000 moet deze norm verdergaand worden verscherpt. Hoe denkt de minister over een EPN voor nieuwbouwlocaties? Zij was benieuwd naar de oprichting van het Projectbureau duurzame energie. De organisaties op het gebied van duurzame energie moeten hierin een rol krijgen die meer inhoudt dan alleen waarnemen.

De heer Lansink (CDA) stelde dat de 10%-doelstelling in het jaar 2020 alleen haalbaar is als per jaar het aandeel duurzame energie met 0,5% toeneemt. Het halen van deze doelstelling zal een illusie blijken als de marktpenetratie van duurzame energie niet voldoende financieel en fiscaal wordt gesteund. Het beleid moet worden gericht op verbetering van de prijs-prestatieverhouding, op stimulering van de bouw van windturbines, toepassing van zonne-energie en op de aanpak van bestuurlijke en vooral planologische knelpunten. Omdat Nederland niet kan worden volgebouwd met windturbineparken, moet grootschalige toepassing van windturbines buitengaats een uitdaging zijn. Van het grootste belang voor de toekomst is echter de toepassing van zonne-energie. Hoewel schaalvergroting de prijs-prestatieverhouding ongetwijfeld gunstig zal beïnvloeden, is toepassing van zonne-energie (vooral zon-pv) alleen mogelijk met financiële ondersteuning. Een verhoging van het budget van 70 mln. naar 100 mln. is daarvoor niet toereikend. Aanvullend kan worden gedacht aan de inzet van incidentele meevallers en aan verstandige inzet van heffingen en/of milieubelastingen op fossiele energiedragers. Als bedrijfsleven en kleinverbruikers zelf moeten opdraaien voor de kosten van de bevordering van duurzame energie, zal de prikkel om verschuivingen aan te brengen kleiner zijn, dan wanneer de impuls wordt gegenereerd via een verhoging van de prijs van fossiele brandstof.

Terecht stelt het Actieprogramma dat een verplichting om een bepaald percentage duurzame energie te leveren geen automatisme kan zijn, zo concludeerde de heer Lansink, maar daarbij tekende hij aan, dat dit op gespannen voet staat met het voornemen uit de Derde energienota om in de nieuwe Elektriciteitswet zo’n verplichting op te nemen. Wanneer kan het desbetreffende wetsvoorstel worden verwacht? Overigens wees hij erop dat bij de besteding van een tweede tranche van 750 mln. voor het CO2-reductieplan, projecten als het Heerhugowaardse integraal op hun effect moeten worden beoordeeld en niet slechts moeten worden bezien op mogelijk te behalen CO2-reducties. Ook bepleitte hij om meer aandacht te geven aan technologisch onderzoek om met de resultaten daarvan ontwikkelingen van duurzame en fossiele energiedragers in de tijd naar voren te halen. Meer aandacht moet er ook zijn voor de internationale dimensie van het energieprobleem, voor de afhankelijkheid van Nederland, de logistieke positie en dergelijke. Ook mogen effecten van het streven naar marktwerking niet uit het oog worden verloren. Zonder positieve marktverstoringen zal dit streven de bevordering van duurzame energie tot een illusie maken.

Met inachtneming van het voorgaande sprak de heer Lansink waardering uit voor het actieprogramma, dat een behoorlijk overzicht biedt van mogelijkheden en knelpunten. Met uitzondering van biomassa is geen van de erin aangeduide bronnen uit een oogpunt van milieubeleid discutabel. Wil men de erin beschreven doelstellingen halen, dan is in de korte tijd tot 2000 aanscherping en concretisering geboden. Daar is geld voor nodig en ook moet aan realisering van plannen via kleine of middelgrote proefprojecten voorkeur worden gegeven boven grootse onderzoekplannen. Verwijzend naar de drie actiepunten aan het slot van hoofdstuk 3 van het actieprogramma vroeg hij of in de begroting voor 1998 naast de aangekondigde 750 mln. nog extra financiële middelen zijn gereserveerd voor de bevordering van duurzame energie. Is de minister bereid de destijds doorgevoerde bezuiniging op ECN terug te draaien?

Het actieprogramma biedt een goed inzicht in de kostprijsverschillen tussen duurzame en conventionele energie, zo constateerde de heer Lansink. Omdat dit verschil vooralsnog niet is te overbruggen met inspanningen op het gebied van onderzoek, ontwikkeling en demonstratie, wordt terecht veel aandacht gegeven aan fiscale instrumenten. Het is echter te betwijfelen of de bevordering van het gebruik van duurzame energie gebaat is bij de huidige REB en de aparte positie die duurzame energie inneemt. Met fiscale instrumenten als VAMIL, EIA en groenfonds worden huishoudens praktisch niet bereikt. Kan het beleid daar meer op worden gericht?

Op zich onderschreef de heer Lansink dat een deel van de onrendabele top van diverse vormen van duurzame energie uit MAP-bijdragen kan worden gedekt. De opstelling van de PNEM in dezen wees hij van de hand. Zijn op dit punt al afspraken gemaakt met EnergieNED? Wordt de emissiereductie van 2,7 miljoen ton CO2 gehaald in het jaar 2000? Het resterende, grote verschil tussen de overalldoelstellingen van het kabinet en van EnergieNED vergt hardere actie dan is aangekondigd in het actieprogramma. Hij onderschreef de diverse actiepunten uit hoofdstuk 4, waarbij hij wees op de relatief grote betekenis van de EPN. De constatering dat van de huidige norm nog nauwelijks enige invloed uitgaat, verplicht tot aanscherping ervan, maar daarbij mag het niet blijven. Dit moet worden gekoppeld aan financiële stimulering, zeker waar het bestaande bouw betreft. Kan de voor 1998 aangekondigde 750 mln. voor een deel meer in deze richting worden besteed?

De heer Lansink wees erop dat de in hoofdstuk 5 beschreven bestuurlijke knelpunten al ongeveer een decennium voor vertraging zorgen. Wat hebben acties op dit punt tot nu toe opgeleverd? Duidelijk is, dat de van 1991 daterende BPW te weinig effect sorteert. Actiepunten ter bevordering van windenergie moeten worden geconcretiseerd, wil men de doelstelling halen. Wat kan hieraan worden gedaan? Hij onderschreef dat energiewinning uit de verbranding van biomassa eigenlijk niet kan worden beschouwd als een vorm van duurzame energie. Dit kan alleen als de uitstoot van CO2 geheel in de kringloop wordt opgenomen. Waarom kan de AMvB betreffende landelijke regels voor het onderscheid tussen afval en andere stoffen pas eind 1998 worden behandeld? Is dit te vervroegen? Actiepunten betreffende de milieu-inpassing van biomassa zijn op zich interessant, mits gewaakt wordt voor eenzelfde ontwikkeling als op het gebied van kolenvergassing. Aandacht vroeg hij voor financiële belemmeringen bij de duurzame energie-inpassing in de gebouwde omgeving. Ook bepleitte hij versnelling van het programma Optimalisering van de energie-infrastructuur (OEI).

Het antwoord van de minister

De minister verheugde zich over de steun op hoofdlijnen voor het actieprogramma. In het voorbereidend overleg met betrokken organisaties is duidelijk gemaakt dat dit kabinet ernst wil maken met de bevordering van duurzame energie, in de wetenschap dat de 10%-doelstelling ambitieus is, gelet op de natuurlijke omstandigheden in Nederland. Een van de manieren om die te bereiken is verbetering prijs-prestatieverhouding. Daartoe kunnen maatregelen worden genomen die de positie van duurzame energie ten opzichte van fossiele brandstoffen verbeteren, maar uiteraard is ook het omgekeerde mogelijk. Bij dit laatste moet echter worden bedacht dat voor deze kabinetsperiode afspraken zijn gemaakt over de REB en dat mogelijkheden om op die weg verder te gaan, mede afhankelijk zijn van wat op dit punt op Europees niveau wordt bereikt. Dat diverse studies de haalbaarheid van de 10%-doelstelling totaal verschillend interpreteren, verbaasde hem niet omdat uitkomsten afhankelijk zijn van de aannames waarvan wordt uitgegaan. Zo is de realisering van de doelstelling o.a. afhankelijk van de economische groei en de daaraan gekoppelde energie-intensiteit. In die samenhang noopt grotere economische groei tot het afremmen van de groei van het energiegebruik. Daarom wordt begin 1998 een nieuwe nota Energiebesparing uitgebracht. Erop wijzend dat de huidige economische ontwikkeling een forse conjuncturele component bevat, waarschuwde hij voor overspannen verwachtingen over de economische groei op langere termijn; het is zeer onzeker of 3% ook op die termijn is te halen.

Niet alleen uit de uitgavenzijde van de begroting, maar ook uit de fiscale kant ervan, blijkt dat het kabinetsbeleid erop gericht is de doelstelling te halen. Zo is uit incidentele meevallers een bedrag van 750 mln. gereserveerd voor het CO2-reductieplan. Zonder op dit punt specifiek te zijn, kondigde hij aan dat de komende begroting een vergelijkbare inspanning voor een langere periode aankondigt. Verder ging hij ervan uit dat in een volgende kabinetsperiode bij besteding van eventuele meevallers de nadruk minder zal liggen op tekortreductie en meer op structuurversterkende maatregelen als de bevordering van duurzame energie. Desgevraagd wees hij een verschuiving van het huidige CO2-reductieplan, in de richting van meer zon-pv, van de hand. De voorgestelde maatregelen zijn er primair op gericht om op zo kort mogelijke termijn met structurele maatregelen tegen redelijke prijs een maximale CO2-reductie te realiseren. Wel was hij bereid geregeld met de Kamer over de voortgang van projecten te overleggen.

Hoewel de minister moest toegeven dat de doelstelling om in het jaar 2000 te beschikken over 1000 MW geplaatst vermogen voor de opwekking van windenergie niet echt haalbaar is, wenste hij haar toch te handhaven om druk op de ketel te houden. Ervan uitgaande dat voor eind 1997 zo’n 350 MW geplaatst vermogen is voorzien, zijn beleidsintensiveringen als het MAP en het Besluit duurzaam onontbeerlijk om de doelstelling niet al te lang na 2000 te halen. Bijzondere aandacht krijgen offshoreprojecten voor de opwekking van windenergie. NOVEM voert een haalbaarheidsstudie uit naar de realisering van een 100 MW nearshoredemonstratie-project. Een bijdrage uit het CO2-reductieplan wordt overwogen. De Nederlandse windenergie-industrie is betrokken bij de voorbereiding van het project. Voorwaarden die de stichting Natuur en milieu heeft gesteld voor deelname, sluiten in het algemeen goed aan bij de visie van de overheid op een project als het onderhavige. De eindrapportage over dit project wordt binnen enkele weken verwacht. Uiterlijk begin 1998 is duidelijk of dit project al dan niet van de grond komt. Hoewel mogelijkheden op termijn groot lijken, betekent dit niet dat de aandacht voor plaatsing van turbines op land verslapt. Bestuurlijke knelpunten vormen daarbij een groot probleem. De vigerende verdeling van verantwoordelijkheden en bevoegdheden en het zogenaamde NIMBY-syndroom, maken het voortvarend wegnemen ervan echter onmogelijk. De begin 1997 gehouden evaluatie van de werking van de BPW wijst uit dat provincies de uitvoering ervan in het algemeen goed hebben opgepakt. Een en ander is echter nog onvoldoende neergeslagen in bestemmingsplannen. Om hier verbetering in te brengen start NOVEM op 1 oktober a.s. een landelijke campagne Windenergie. Gestudeerd wordt op ontwikkeling van een aantal locaties voor grootschalige projecten. Met provincies wordt overlegd over megalocaties. Ook is er aandacht voor een beter gebruik van bestaande infrastructuur en voor voorzieningen om via netaanpassingen evidente knelpunten op te lossen.

In het voorstel voor een nieuwe Elektriciteitswet, dat naar verwachting op 15 september a.s. aan de Kamer wordt voorgelegd, zal worden bepaald dat de minister voor gebonden producenten de hoogte van de teruglever-vergoeding vaststelt. Onderzocht wordt wat er waar is van de klacht dat particuliere opwekkers een lager teruglevertarief krijgen uitbetaald bij verkoop van groenlabels aan een energiebedrijf buiten het eigen bedieningsgebied. In lijn met eerdere aankondigingen wordt in de Elektriciteitswet als «kanbepaling» ook de mogelijkheid geschapen om vanaf 2001 wettelijk te verplichten dat een deel van de te leveren energie duurzaam is. In dat kader geeft het actieprogramma aan, dat bij de beslissing over het hanteren van een dergelijk instrument moet worden bezien wat de kosten en baten ervan zijn, welke compenserende maatregelen moeten worden genomen en welke alternatieven er zijn. Hiermee wordt niet teruggekomen op de eerder aangegeven intentie. Wel maakt het duidelijk dat hantering van zo’n bepaling beslist geen automatisme is. Het langetermijnkarakter van het beleid vergt dat komende kabinetten ruimte wordt gelaten om in de dan geldende context een zelfstandige beleidsafweging te maken. Overigens verwachtte de minister dat een stagnerende ontwikkeling van de prijs voor fossiele brandstoffen rond de eeuwwisseling zal dwingen tot het nemen van een dergelijke maatregel.

Mede tegen de achtergrond van wat ook internationaal gebruikelijk is, had de minister er geen moeite mee winning van energie uit afval-verbranding onder de noemer duurzame energie te brengen. Daarbij tekende hij aan dat de regeling voor duurzame energie in het kader van de REB uitsluitend betrekking zal hebben op het duurzame aandeel biomassa in het afval. Hij zegde toe de Kamer te zijner tijd te informeren over de resultaten van vergelijking van het Nederlandse en buitenlandse beleid inzake winning van duurzame energie op deze wijze. Over de import van geteelde biomassa zijn geen afspraken gemaakt. Marktpartijen zijn daar derhalve vrij in. Op dit moment is de export van reststromen biomassa echter aantrekkelijker. Bestudeerd wordt hoe biomassa buiten het normale regime voor afvalbehandeling kan worden gehaald. Vooralsnog beziet het bevoegd gezag (i.c. de provincie) per geval of toepassing van het afvalregime geboden is. Daarnaast wordt gekeken naar Europees-rechtelijke implicaties van een desbetreffende AMvB.

Verwijzend naar figuur 1 in het actieprogramma (hoofdst. 2.3) betoogde de minister dat opwekking van duurzame energie met gebruikmaking van zon-pv tien keer duurder is als het fossiele alternatief. In die situatie is het geboden de aandacht en besteding van middelen primair te richten op rendementsverbetering, bevordering van R&D, stimulering van technologische ontwikkelingen, kostprijsverlaging door middel van schaalvergroting van de productie en export van producten naar plaatsen waar ze veel rendement opleveren. Fiscale instrumenten kunnen van nut zijn, maar ze zijn uit efficiencyoverwegingen niet gericht op grootschalige introductie op de Nederlandse markt. Wel is er aandacht voor kleine demonstratieprojecten in Nederland en introductie van «stand alonesys-temen» in ontwikkelingslanden. Bij de financiering van dit laatste zijn de ministeries van OS en van EZ via de EFI betrokken. Omdat export van zon-pv installaties goed is voor de industrie en ook in het belang is van ontwikkelingslanden juichte hij het initiatief van de Strategiegroep zon-pv toe. Voor financiering ervan moeten bestaande instrumenten als ORET en MILIEV worden gebruikt. In dat verband verheugde het hem dat de committeringsstop per 1 januari 1998 wordt opgeheven.

Als gevolg van het tijdsverloop tussen de start van bouwprojecten en de oplevering ervan, beloopt de achterstand op het tijdschema voor het halen van de doelstelling uit het zonneboilerconvenant thans ongeveer anderhalf jaar. De prijsdalingstrend is wel conform de verwachting. Fusies leiden tot schaalvergrotingseffecten en betere marktpenetratie. Verlenging van de subsidieregeling voor zonneboilers is voorzien. De onderhandelingen over een nieuw convenant zijn inmiddels gestart. Een verplichting tot het installeren van zonneboilers strookt niet met het beleid dat erop gericht is om dit via de voor 1998 en 2000 voorziene aanscherpingen van de EPN te bewerkstelligen. Of aanscherpingen leiden tot een kostenstijging, is niet bekend. Wel is duidelijk dat tegenover de stijgende investeringskosten een daling van de jaarlijkse kosten voor energiegebruik staat. De minister voelde niet voor een verplicht energiekeurmerk voor bestaande woningen. Op vrijwillige basis kan zo’n instrument wel degelijk effect hebben. EnegieNED besteedt hier aandacht aan in verband met subsidiemaatregelen in het MAP-2000. Het ministerie van EZ buigt zich over het zogenaamde HAL-project.

De oprichting van een technologisch topinstituut duurzame energie is afgewezen omdat het desbetreffende voorstel de vergelijking met andere niet kon doorstaan. Vooral bleek er binnen de sector onvoldoende overleg te zijn geweest en ook was onvoldoende ervaring opgedaan met samenwerking. Thans wordt bezien hoe samenwerking verder kan worden gestimuleerd. De minister zegde toe dit financieel te ondersteunen, daarbij direct aantekenend dat dit niet per definitie betekent dat er ook een topinstituut komt. In een eventueel nieuwe beoordelingsronde zal een voorstel zich in concurrentie met andere moeten bewijzen.

Naar hun aard zijn fiscale instrumenten als VAMIL en EIA aan beperkingen gebonden. VAMIL is niet van toepassing op instellingen die niet vallen onder de vennootschapsbelasting en die geen gebruik kunnen maken van leaseconstructies. Bij investeringen in windturbines door agrarische ondernemingen die niet de vorm van een NV of BV hebben, is het van de feitelijke omstandigheden afhankelijk of de fiscus deze beschouwt als samenhangend met het ondernemingsvermogen. In de praktijk blijkt dit meestal niet zo te zijn. Overleg met de staatssecretaris van Financiën heeft duidelijk gemaakt dat dit probleem alleen is op te lossen met onmogelijke fiscale constructies, die in strijd zijn met het beleid gericht op het doorzichtiger maken van regelgeving. Daarom wordt in overleg met PAWEX bezien hoe naar analogie van maatregelen in de non-profitsector een faciliteit kan worden geboden voor de particuliere investeerder. Daarbij wordt ook het probleem van de netaansluitingskosten betrokken. Ten behoeve hiervan is met ingang van 1997 een bedrag van 7,5 mln. aan de EZ-begroting toegevoegd. Daarnaast kunnen particulieren voor de installatie van een zonneboiler een beroep doen op de EZ-subsidieregeling, waarop veelal door het betrokken distributiebedrijf een aanvulling wordt gegeven uit de MAP-fondsen. De minister zegde toe aan de energiedistributiebedrijven de gedachte voor te leggen om eventuele EIA-opbrengsten door te geven aan de consument. Instrumenten ter stimulering van overige duurzame energieopties zijn nog niet nodig, omdat die nog niet voldoende zijn ontwikkeld om op de markt te kunnen worden geïntroduceerd. Het bedrijfsleven benut fiscale instrumenten daarvoor slechts in het kader van demonstratieprojecten, die overigens financieel worden gesteund door NOVEM.

De regeling groen beleggen wordt uitgebreid naar de Nederlandse Antillen, Aruba, Oost-Europa en een aantal minder ontwikkelde landen. De REB-vrijstelling voor groene stroom komt in plaats van een verlaagd BTW-tarief. Hiertoe is besloten omdat op Europees niveau nog geen toestemming is gegeven voor invoering van een verlaagd BTW-tarief voor groene stroom, die het prijsverschil voor groene stroom zou hebben beperkt tot 5 cent. Gebruikmaking van de REB heeft als voordeel dat het prijsverschil beperkt blijft tot 4,5 cent. Daarbij komt dat een REB-vrijstelling (in tegenstelling tot een BTW-verlaging) voor bedrijven relevant is. Dit alles betekent niet dat wordt afgezien van pogingen om op Europees niveau toestemming te krijgen voor een verlaagd BTW-tarief voor groene stroom. In 1996 zijn afspraken gemaakt over compensatie voor de REB-verhoging per 1 januari 1998. In 1997 is daar bovenop voorzien in een speciale regeling voor ouderen. Elektriciteit uit AVI’s, voorzover opgewekt met gebruikmaking van biomassa, wordt onder de REB gebracht als er ook sprake is van een verbetering van de energetische prestatie. Besprekingen met het bedrijfsleven over een desbetreffend convenant starten nog deze maand. De wijziging in de REB treedt pas in werking als zo’n convenant van kracht wordt.

In het licht van eerdere, zeer diepgaande discussies over de wettelijke grondslag voor de MAP-toeslag voelde de minister niet voor een nieuw systeem op basis van netopslag punt. Dat een distributiebedrijf de MAP-toeslag op nul stelt keurde hij niet af, omdat het zijn reserves gebruikt voor de realisering van de MAP-doelstellingen.

Ten slotte zegde de minister toe schriftelijk te antwoorden op in eerste termijn nog niet behandelde vragen en op nadere schriftelijke vragen naar aanleiding van zijn antwoord in eerste termijn.

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, H. Vos

De voorzitter van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke

Ordening en Milieubeheer,

Versnel-Schmitz

De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken, Tielens-Tripels

BIJLAGE                                                  Beantwoording TK-vragen over Actieprogramma duurzame energie in opmars

1

Wil de Minister bevorderen dat de overheden (rijk, provincie, gemeente) door het ontwikkelen van een stappenplan een voortrekkersrol gaan vervullen, mede ter uitvoering van de meerjarenafspraken die met de non-profitorganisaties zijn gemaakt?

De meerjarenafspraken die met een aantal non-profitorganisaties zijn gemaakt, hebben betrekking op de intramurale gezondheidszorg, het hoger beroepsonderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs. Deze mja’s zijn door VNG en IPO niet mede ondertekend, omdat zij daar geen meerwaarde in zagen.

Vanuit mijn departement wordt, samen met VROM, periodiek overlegd met IPO en VNG. In dit overleg neemt duurzame energie een belangrijke plaats in. Andere overheden kunnen vaak in hun rol van vergunningverlener, commissaris of bestuurslid, invloed uitoefenen op scholen en instellingen voor gezondheidszorg.

Daarnaast is er het programma LOkale en REgionale ENergiebesparing (LOREEN) dat zich richt op energiebesparing en duurzame energie in en door gemeenten en provincies. Hiermee is een bedrag van f 10 mln per jaar gemoeid.

2

Is de Minister bereid met betrekking tot windenergie de haalbaarheid van het plan van Greenpeace te onderzoeken, met name in Europees verband op basis van een kosten/batenanalyse tussen off- en onshore parken?

Ik heb kennis genomen van de studie van Greenpeace. Het draagt de visie uit dat in de periode 2000–2030 installatie van een vermogen van 10 000 MW (nominaal) windenergie offshore te realiseren is.

Vooralsnog kan ik geen uitspraak doen over de haalbaarheid van het plan van Greenpeace, al komt het mij voor als erg ambitieus.

Belangrijker acht ik thans dat de lopende haalbaarheidsstudie voor een near-shore demonstratiepark (ca. 100 MW) wordt afgerond en een vervolg krijgt in daadwerkelijke constructie van een pilot-project op zee. Het eindrapport van bedoelde haalbaarheidsstudie komt binnen enkele weken beschikbaar. Gegeven de interesse die marktpartijen nu al tonen voor realisatie van een dergelijk project, heb ik een positieve verwachting dat voorbereidingsactiviteiten voor de bouw snel een aanvang kunnen nemen. Het demonstratieproject near-shore is een noodzakelijke eerste stap op weg naar offshore-windparken op grotere afstand van de kust. In het algemeen overleg van 3 september heb ik laten weten dat er een reservering is gemaakt voor een financiële bijdrage in het kader van het CO2-reductieplan.

In 1998 zal de aandacht zich nader concentreren op de mogelijkheden van windenergie offshore. Zoals aangekondigd in het Actieprogramma Duurzame energie in opmars (Hoofdstuk 5, Aanpak van bestuurlijke knelpunten), zal in opdracht van EZ in 1998 een plaatsingsplan buitengaats worden opgesteld. Daarbij zal ondermeer duidelijkheid moeten ontstaan (met behulp van kosten/baten-analyse) over het potentieel van windenergie op zee op de langere termijn. Mogelijkheden van samenwerking in Europees verband zullen in dat kader eveneens serieus meegenomen moeten worden.

3a

Wil de minister overleg plegen met de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer om tot wijziging van het

Huisvestingsbesluit te komen ten einde de gemeenten de mogelijkheid te bieden het plaatsen van zonneboilers verplicht te stellen? (Dat geldt ook voor het zonvriendelijk verkavelen en bouwen).

Om het gebruik van zonneboilers in de gebouwde omgeving te stimuleren, wordt – naast een tijdelijke subsidiëring – gebruik gemaakt van de EPN (Energie Prestatie Norm). Om aan een bepaalde EPN te voldoen, kan gekozen worden tussen duurzame en besparingsopties. Door de EPN geleidelijk te verlagen, zal het voor partijen steeds aantrekkelijker worden om zonvriendelijk te verkavelen en gebruik te maken van duurzame energie opties als de zonneboiler. Het verplicht stellen van de zonneboiler – eventueel in combinatie met zonvriendelijk verkavelen en bouwen –, past hier niet in en kan bovendien tot scheve concurrentieverhoudingen met andere duurzame opties (b.v. warmtepompen) leiden. De EPN heeft als doelvoorschrift de voorkeur boven een middelvoorschrift (zoals bijvoorbeeld ten gunste van de zonneboiler). Het doelvoorschrift zal wel leiden tot toepassing van het middel zoals passieve en actieve zonne-energie.

3b

Wat is de stand van zaken ten aanzien van de ontwikkeling van een EPN op locatie, waarbij de inzet van PV zonne-energie volgens de doelstellingen de Derde energienota is inbegrepen?

De EPL (energieprestatie op locatie) moet duidelijkheid verschaffen over de prestaties van verschillende varianten van energie-infrastructuur die op een nieuwbouwlocatie kunnen worden toegepast. Momenteel wordt hiertoe aan een rekenmethode gewerkt.

Het is de bedoeling dat eind 1997 de EPL – proefondervindelijk – gebruikt kan gaan worden. Ten behoeve daarvan worden dit najaar diverse workshops met de gemeenten en marktpartijen georganiseerd om de inhoud samen met hen vorm te geven.

Op dit moment is het niet de bedoeling dat de EPL een wettelijke norm wordt (zoals bij de EPN wel het geval is); vooralsnog zal het instrument voor vrijwillig gebruik geïntroduceerd worden. Het project Optimale Energie Infrastructuur (OEI) zal daarbij voor gemeenten een aanleiding zijn om het te gaan gebruiken.

De berekeningsmethode EPL gaat net als de EPN uit van het prestatiebeginsel. Bij EPL wordt uitgegaan van de totale (genormeerde) energie-vraag voor elk van de gebouwen op de locatie, en kent aan de manieren waarop aan die vraag invulling wordt gegeven een prestatie toe. Uiteindelijk wordt het geheel uitgedrukt in één getal (= «rapportcijfer»).

PV zonne-energie krijgt in de EPL een positie doordat de elektriciteit die wordt opgewekt, afgetrokken wordt van de elektriciteit die in dat gebouw gebruikt wordt.

4

Is de minister bereid zich in te zetten om een convenant met grootverbruikers op te stellen teneinde een bijdrage te leveren aan de groei van duurzame energie?

In de Derde Energienota (1995) is uiteengezet dat ook na het jaar 2000 het MJA-traject met de industrie zal worden voortgezet. Als mogelijke thema’s voor toekomstige MJA’s zijn onder meer genoemd technologie-doorbraken, recycling en minder materiaalgebruik.

Met de industriesectoren is inmiddels overleg gestart over continuering van MJA’s.

In dit overleg wordt naast energiebesparing op het eindverbruik, ook de inzet van duurzame energie aan de orde gesteld. Afhankelijk van specifieke omstandigheden zou in toekomstige MJA’s ook een doelstelling voor duurzame energie – naast een energiebesparingsdoelstelling – kunnen worden opgenomen. Bedacht moet echter worden dat op dit moment het rendabele potentieel van duurzame energie in de industrie beperkt is. Voor de glastuinbouw en de bloembollensector wordt momenteel reeds concreet gewerkt aan de invulling van een doelstelling voor duurzame energie. Daarnaast biedt de aankoop van groene stroom mogelijkheden.

5

Wil de Minister nog deze regeerperiode een notitie aan de Kamer zenden over de noodzakelijke omschakeling in de energie-infrastructuur waarin specifiek aandacht wordt geschonken aan duurzame lokale systemen, ontwikkeling van 2-richtingssystemen naar de netten, aan de vervanging van aardgas als energiedrager door elektriciteit en waterstof enaan opslagsystemen?

Hoe zijn deze omschakelingen te realiseren zonder grote kapitaalverliezen?

Op dit moment lopen een aantal activiteiten die betrekking hebben op de noodzakelijke omschakeling in de energie-infrastructuur ten gunste van een grotere inzet van duurzame energie.

In het kader van de in antwoord 3b reeds genoemde EPL, zal op lokaal niveau vorm en inhoud gegeven kunnen worden aan een optimale inpassing van duurzame energie-opties in nieuwbouwlocaties. In het onderzoeksprogramma Zon-PV wordt aandacht besteed aan 2-richtingssystemen voor het elektriciteitsnet. In het onderzoeksprogramma Nieuwe energie conversiesystemen worden systeemstudies over de toekomstige energie-infrastructuur uitgevoerd waarbij ook de mogelijkheden van waterstof als energiedrager alsmede opslagsystemen onderzocht worden.

Tenslotte wordt door het energieplatform, dat gedragen wordt door de initiatiefnemers van het voorstel voor een TTI-Duurzame Energie, systeemintegratie genoemd als één van de thema’s waarop de samenwerkende instellingen zich in het bijzonder gaan richten.

In het licht van het bovenstaande acht ik het niet zinvol om nog in deze regeerperiode met een notitie over deze problematiek te komen. Ik acht het raadzamer dat in het Energierapport dat in 1999 zal verschijnen gemeld wordt wat de stand van zaken is rond deze onderwerpen is, alsmede welke initiatieven genomen moeten worden ten behoeve van bedoelde omschakeling.

6

Kan ervan worden uitgegaan dat de sector duurzame energie een substantiële positie krijgt in het op te richten Projectbureau Duurzame Energie in zowel de Raad van Toezicht als in de Beleidsraad?

De initiatiefnemers van het Projectbureau Duurzame Energie zijn van mening dat een substantiële rol van de duurzame energie-organisaties een uitermate belangrijke succesfactor voor het Projectbureau is, waarmee verspilling van opgebouwde kennis en ervaring voorkomen kan worden. Zodra de directeur benoemd is, zal deze concrete gesprekken met bedoelde organisaties gaan voeren. De bijdrage van de duurzame energie-organisaties moet hoofdzakelijk worden gezien als inhoudelijk en niet financieel. De duurzame-energie-organisaties zullen dan ook primair worden aangesproken op het vervullen van een inhoudelijke rol die zich concentreert op het beleid van het projectbureau. Vertegenwoordigers van de verschillende organisaties zullen daarom als experts worden uitgenodigd om in de Beleidsraad zitting te nemen. Verder is de duurzame energie-organisaties verzocht om uit hun midden een voorzitter voor de Beleidsraad aan te wijzen. Hierop is inmiddels positief gereageerd.

Zoals gemeld in mijn brief van 26 juni 1997, zal een persoon met een herkenbare achtergrond in de milieubeweging benoemd worden in de Raad van Toezicht.

7

Wil de Minister nader toelichten waarom de ontheffing van de REB voor groene stroomverbruikers gunstiger uitpakt voor de consument, dan de BTW-verlaging naar 6%?

Om dit toe te lichten, ga ik uit van een prijs van gewone stroom van 22 cent per kWh (incl. 17,5% BTW) en voor groene stroom van 30 cent.

Verlaging van het BTW-tarief zou betekenen dat groene stroom niet 8 cent duurder is, zoals thans het geval is, maar 5 cent. Het effect zou dan dus 3 cent zijn. Ontheffing van de REB heeft tot gevolg dat groene stroom niet 8 cent duurder is, maar 4,5 cent. Het effect is dus 3,5 cent, en daarmee groter dan in het geval van BTW-verlaging.

Daar komt bij dat voor bedrijven BTW-verlaging niet relevant is (die kunnen ze immers verrekenen), maar ontheffing van de REB wel.

8

Wordt in het nieuw af te sluiten convenant uitgegaan van de doelstelling1PJ in 2000 en2PJ in 2007 zon-Photovoltage? Zo niet, kan een nadere toelichting worden gegeven?

In het recent tot stand gekomen Zon-PV-convenant (looptijd tot 31 december 2000) is een doelstelling van 0,1 PJ uitgespaarde fossiele brandstof in 2000 en 1 PJ in 2007 opgenomen; voor het jaar 2020 is dat 10 PJ. Voor de jaren 2000 en 2007 liggen deze getallen lager dan is vermeld in de Derde Energienota, maar voor 2020 komen ze overeen. Vanuit strategisch oogpunt is dit een verstandige aanpak. Gelet op de huidige PV-prijs (f.1,25–1,50/kWh) is het niet zinvol nu al te investeren in de grootschalige toepassing van PV. Het beleid is gericht op (1) het verbeteren van de PV-technologie door het uitvoeren van R&D-programma’s, (2) het demonstreren van PV in de gebouwde omgeving en (3) de grootschalige export van PV naar ontwikkelingslanden. Zowel de stand der techniek als het productievolume in Nederland laten een snelle prijsdaling op de korte termijn niet toe. Op de langere termijn zal de PV-prijs als gevolg van dit beleid gaan dalen, waardoor PV ook in Nederland rendabel kan worden toegepast.

9

Hoe is te controleren welk percentage bij de AVI’s behoort tot «afval uit duurzame energie»?

Het afval dat wordt verwerkt door de AVI’s bestaat in hoofdzaak uit drie bestanddelen, te weten biomassa, kunststoffen en onbrandbare materialen. Van de energie-inhoud is momenteel ongeveer de helft afkomstig van biomassa. Dat aandeel kan uiteraard in de loop van de tijd veranderen. Deze verandering wordt gemonitord met behulp van regelmatige analyses van het afval dat wordt aangeboden aan de AVI’s. Langs deze weg wordt inzicht verkregen in de ontwikkeling van het aandeel dat biomassa levert aan de energieproductie van AVI’s.

10

In hoeverre kan kernenergie, daarbij inbegrepen kernfusie, mede een rol spelen voor wat betreft het aandeel duurzame energie? Kan het neveneffect, opruimen van overtollige voorraden plutonium, bij het gebruiken van MOX hierbij een rol spelen?

Kernenergie kan niet als duurzame energie worden aangemerkt: er is immers een brandstof in de vorm van kernsplijtings- of kernfusiemateriaal benodigd om het proces waarbij energie vrijkomt in stand te houden. Kernenergie levert echter wel – wereldwijd – een belangrijke bijdrage aan de beperking van de CO2-emissies. Daarbij gaat het altijd om kernsplijting; kernfusie zal naar verwachting niet voor 2050 op commerciële schaal beschikbaar zijn.

Overtollige voorraden plutonium – met inbegrip van die van militaire herkomst – kunnen als MOX-brandstof in kerncentrales worden ingezet, waarmee kernenergie inderdaad een rol kan spelen bij het wegwerken van overtollige voorraden plutonium. De vergunning van de kerncentrale Borssele voorziet daar echter niet in.

11

Hoe verdraagt zich de gedachtegang van aandeel duurzame energie met de ontwikkelingen in Europees verband, denk aan liberalisering, Third Party Acces, schaalvergroting over de landsgrenzen en ook aankoop van energie door Nederlandse gebruikers, klein en groot, over de grenzen?

De geschetste ontwikkelingen (liberalisering, Third party Acces e.d) behelzen geen belemmering voor een wettelijk bepaald minimum aandeel duurzame energie in de elektriciteit die over de netten gaat. In het advies van de Raad van State over de nieuwe Elektriciteitswet, welke op 18 september jl. aan de Tweede Kamer is aangeboden, is ten aanzien hiervan dan ook geen strijdigheid gesignaleerd met de EU-richtlijn betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit.

12

Hoe wordt controle uitgeoefend op het niet afdragen van REB door energiebedrijven aan de fiscus? Hoe groot is het bedrag wat hiermee gemoeid is?

De regels waaraan energiebedrijven zich moeten houden wanneer zij gebruik maken van de bijzondere teruggaveregeling voor op duurzame wijze geproduceerde energie (artikel 36 o REB, Staatsblad 1995, 662), zijn nader bepaald in het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag artikelen 8e en 8f (Staatsblad 1995, 663) en in de Uitvoeringsregeling belastingen op milieugrondslag.

Deze regels hebben onder meer betrekking op de wijze waarop kan worden aangetoond dat de geleverde elektriciteit met behulp van duurzame energiebronnen is opgewekt en dat het bedrag van de vermindering is doorgegeven aan de producent.

De controle op naleving van deze regels wordt door de accountants van de eenheden grote ondernemingen van de Belastingdienst verricht bij de energiedistributiebedrijven.

Basis hiervoor is de administratie en in sommige gevallen de verklaring van de producent van de op duurzame wijze geproduceerde energie.

Over 1996 bedroeg de teruggave (op transactiebasis) 22 miljoen gulden.

13

Is er een opening gemaakt waarmee de twee projecten in Jordanië, te weten onderstations voor het elektriciteitsnet, wel kunnen meedraaien in de ORET-gelden, mede gezien het feit dat er een deadline loopt voor wat betreft al dan niet naar een vrije tendering moet gaan.

Het onderhavige project is besproken met OS en EZ, zonder dat hierbij sprake was van een formele aanvraag. Een aantal aspecten van het project dient nog nader te worden verduidelijkt. Er is dus geen aanleiding in dit specifieke geval af te wijken van het met de Tweede Kamer besproken besluit, dat nieuwe ORET-aanvragen pas weer voor behandeling kunnen worden geaccepteerd vanaf 1-1-1998.

14

Het nuttig effect van zonneboilers per 2020 wordt geschat op 6,7 PJ. Is de subsidie die daarvoor nodig is niet beter te besteden met een hoger rendement bij andere projecten, mede gezien het feit dat het voor de consument een sigaar uit eigen doos is?

Het lange termijn rendement van technologie-ondersteuning is afhankelijk van meer factoren dan het effect van een subsidieregeling. Zo hangt de marktontwikkeling van zonneboilers ook af van het succes van de Meerjarenafspraak zonneboilers, het desbetreffende Novem-programma en de activiteiten van de energiedistributiebedrijven in het kader van het MAP.

Wat betreft zonneboilers is er zowel qua omvang als qua steunperiode sprake van beperkte subsidiëring. EZ zal binnenkort besluiten op welke wijze de zonneboilersubsidie zal worden voortgezet. Vast staat dat de subsidie in 2000 stopt. Op dat moment is de EPN voor nieuwbouwwoningen 1,0, waardoor zonneboilers een logische keuze worden. De marktgroei (zowel thuismarkt als exportmarkt) die dan ontstaat, maakt verdere financiële ondersteuning overbodig. Uit het feit dat thermische zonne-energie thans in de precommerciële fase verkeert, kan afgeleid worden dat ondersteuning in deze fase een goede aanwending van subsidiemiddelen is, gericht op het bereiken van de commerciële fase.

15

Hoe is tijdens het Nederlands voorzitterschap «geregeld» dat bij import van duurzame stroom geconstateerd kan worden, dat het ook inderdaad duurzaam is opgewekt?

De minister stelt voor het toezicht te laten uitoefenen door een aparte organisatie, die ook de certificaten uitgeeft. Kan dat niet gebeuren door de instantie die ook toezicht op het netbeheer uitoefent? (Zo min mogelijk toezichthoudende organen is overzichtelijk)

Tijdens het Nederlands voorzitterschap is het vraagstuk hoe bij import van duurzame stroom geconstateerd kan worden dat het ook inderdaad duurzaam is opgewekt, niet aan de orde geweest. Zie overigens het antwoord op vraag 25.

De Dienst uitvoering en toezicht Elektriciteitswet is geen taak toegedacht ter bevordering van duurzame energie. Het uitgeven van certificaten is een wezenlijk andere taak, en vergt ook andere competenties, dan het toezien op het netbeheer.

Wel voorziet de ontwerp-Elektriciteitswet erin dat deze dienst de instantie is die de certificaten inneemt en de Minister informeert over energieleveranciers die terzake geheel of gedeeltelijk in gebreke zijn gebleven.

16

Hoe staat het met het opzetten van windturbines in combinatie met ander grondgebruik, toegespitst op de braaklegregeling (landbouwgronden) van de EU?

Bevordering in de periode 1997–2000 door rijk en provincies van gecombineerd ruimtegebruik van landbouw met windenergie is één van de actiepunten in het Actieprogramma Duurzame energie in opmars (Hoofdstuk 5, Aanpak van bestuurlijke knelpunten). Overleg over concretisering is thans gaande. Het Landelijk Bureau Windenergie (LBW) heeft eerder dit jaar via land- en tuinbouworganisaties een start gemaakt met voorlichtingsactiviteiten voor agrariërs. Bezien wordt hoe deze activiteiten kunnen worden uitgebreid. Overigens biedt de braakleg-regeling geen specifieke aanknopingspunten voor het bevorderen van windenergie in combinatie met landbouwgronden.

17

Wat wil de minister doen met de voorstellen in de publicatie van Novem en WNF? Wat wil de minister doen met «waterzijdig inregelen van c.v.’s»? Zie bijgevoegde documentatie.

De voorstellen in de publicatie van Novem en WNF zullen betrokken worden bij de voorbereiding van de nieuwe Energiebesparingsnota, die in de eerste maanden van 1998 zal verschijnen. Het «waterzijdig inregelen van c.v.’s» is een interessante energiebesparingsoptie die in het kader van de desbetreffende Novem-programma’s de nodige aandacht krijgt.

18

In artikel 5.4 staat dat «als andere leveranciers dan de leden van EnergieNed energie gaan leveren aan eindverbruikers kan dat consequenties hebben voor de Set van Afspraken». Dit kan gevolgen hebben voor de liberalisering (productiebedrijven en grootverbruikers die willen leveren). Deelt de minister onze bezorgdheid en wat kan er aan worden gedaan?

De set van afspraken heeft betrekking op de MAP-activiteiten in de periode tot en met het jaar 2000. De ontwerp-Elektriciteitswet voorziet in een gefaseerde vrijmaking van de markt voor levering van elektriciteit in de periode tot 2007. Afnemers met een aansluiting met een waarde van maximaal 3 maal 80 Ampère worden tot en met 31 december 2006 beschouwd als beschermde afnemers. Deze grens valt samen met de in de praktijk gegroeide grens tussen klein- en grootverbruik. Afnemers met een aansluitwaarde van meer dan 3 maal 80 Ampère en een beschikbaar gesteld vermogen van ten hoogste 2 MW worden tot en met 31 december 2001 beschouwd als beschermde afnemers. Derhalve is er de eerstkomende jaren voor de leden van EnergieNed voldoende grondslag om hun MAP-activiteiten te financieren met behulp van de MAP-toeslag. Ik zie derhalve geen reden tot bezorgdheid.

Overigens legt art. 48 van de op 18 september bij de Tweede Kamer ingediende Elektriciteitswet aan alle producenten en leveranciers de verplichting op energiebesparing en duurzame energie te bevorderen.

19

Zijn sancties mogelijk in het geval de overheid afspraken maakt met energiebedrijven over de hoeveelheid af te nemen duurzame energie en deze niet worden nagekomen?

In de set van afspraken met betrekking tot het MAP 2000 is opgenomen de bepaling dat de leden van EnergieNed ultimo 2000 een bepaald aandeel van hun elektriciteits- en gasomzet dekken met duurzame energie. Deze leden zijn thans bezig een systeem te ontwikkelen dat voorziet in de uitgifte en inname van zgn. groene labels, opdat alle leden in staat zijn aan hun verplichting te voldoen, ook indien de geografische omstandigheden in hun voorzieningsgebied niet gunstig zijn voor de opwekking van duurzame energie. Onderdeel van dit systeem zal zijn het treffen van sancties indien een lid zijn verplichting niet nakomt.

20

Welke inzet pleegt de regering om op Europees niveau te komen tot verbreding van het instrument regulerende energieheffing? Blijft de regering niet te veel steken op een prijsdaling van de duurzame bronnen,

zonder de mogelijkheid van een prijsstijging van de fossiele brandstoffen te benutten?

De regering blijft zich voortdurend en op het hoogste politieke niveau beijveren om een Europese energieheffing tot stand te brengen. De besprekingen in de EU over het nieuwe voorstel van de Europese Commissie, die onder het Nederlandse voorzitterschap zijn begonnen, vertonen echter weinig vooruitgang.

De regering heeft in 1996 – reeds vooruitlopend op een toekomstige Europese energiebelasting – een (nationale) regulerende energiebelasting geïntroduceerd, omdat de Europese voortgang teleurstelde. De mogelijkheid van een prijsstijging van fossiele brandstoffen is derhalve benut.

21

Wil de minister zich inzetten dat alle overheidsinstellingen over gaan tot gebruik van enkel groene stroom op korte termijn?

Ik zal mijn collega-ministers aanmoedigen om in navolging van VROM en EZ een deel van hun elektriciteit in te kopen als groene stroom. Zulks geldt natuurlijk ook voor andere overheidsinstellingen, waaronder de gebouwen van de Tweede Kamer.

22

Wil de minister toezeggen met het bedrijfsleven te gaan spreken met de bedoeling bedrijven, bijvoorbeeld via convenanten, aan te moedigen tot afname van groene stroom?

Ja.

23

Waarom wordt niet, in plaats van de EPN, te verplichten dat er optimaal, dat wil zeggen volgens de stand van de techniek op dat moment, gebruik moet worden gemaakt van duurzame energietechnieken? De voorgestelde EPN is toch ver beneden hetgeen technisch haalbaar is.

Optimale toepassing van energiebesparing en duurzame energie wil zeggen dat naast de stand ter techniek ook de kosten en de baten meegewogen dienen te worden. Een bedrag kan nu eenmaal slechts één keer uitgegeven worden. Aangezien kosten en baten afhankelijk zijn van de specifieke situatie waarin een techniek wordt toegepast, is het voorschrijven van een specifieke techniek vaak sub-optimaal. Dat is een belangrijke reden om te kiezen voor prestatie-eisen. De hoogte van de energieprestatie-eisen in woningbouw en utiliteitsbouw wordt bepaald door onderzoek naar de kosten en baten van de mogelijke technieken in de praktijk. Hierbij wordt gezocht naar de energieprestatie-eis met een neutraal kosteneffect. Duurzame energie is hiervoor momenteel vaak nog net te duur. In individuele situaties is er mogelijk wel een terugverdieneffect.

Bij de voorgenomen aanscherping van de EPN in 1998 is de verwachting dat de positie van duurzame energie zal verbeteren. Het gaat dan vooral om zonneboilers in de horeca, gezondheidszorg en sportgebouwen.

24

Moet niet, naast het aanmoedigen van duurzame energie, gekomen worden tot een ontmoediging van onnodig en ongewenst gebruik van energie door middel van bijvoorbeeld het fiscale instrument? Dit in plaats van te stellen dat door de vergroting van het aandeel van duurzame

energie een volumegroei in de productie van apparatuur mogelijk wordt gemaakt?

Het energiebesparingsbeleid is mede gericht op het ontmoedigen van onnodig energiegebruik.

Er worden verschillende instrumenten ingezet om verspilling te voorkomen, ondermeer via het fiscaleinstrumentarium, zoals de R.E.B..

Overigens is in het Actieprogramma Duurzame energie in opmars niet gesteld dat door de vergroting van het aandeel van duurzame energie een volumegroei in de productie van apparatuur mogelijk wordt gemaakt. De redenering is omgekeerd: door technologieverbetering, prijsdaling en productiegroei van duurzame energie-opwekkende apparatuur (windturbines, zonneboilers, zonnecellen) door ondermeer de afzet naar ontwikkelingslanden, kan het aandeel van duurzame energie in de Nederlandse energievoorziening toenemen.

25

De minister zegt geen bezwaar te hebben tegen import van elders van op duurzame wijze opgewekte energie. Er wordt toegegeven dat het gevaar van kunstmatige allocatie van duurzame energie niet denkbeeldig is en dat voor dit gevaar gewaakt moet worden. Hoe wordt één en ander gecontroleerd?

Kan er geen onderscheid gemaakt worden tussen geïmporteerde energie en zelf opgewekte duurzame energie zolang er geen internationale oplossing is voor het probleem van allocatie?

Zal een doelstelling ten aanzien van de in Nederland opgewekte duurzame energie niet meer impuls geven voor de technologische ontwikkeling waardoor een internationale voorsprong te behalen is?

Er is op zich geen bezwaar tegen import van elders op duurzame wijze opgewekte energie. De controle of als duurzaam aangemerkte energie ook daadwerkelijk op duurzame wijze is opgewekt kan echter lastig zijn. Zolang voor dit probleem geen internationale oplossing is gevonden, zal per geval bezien moeten worden of geïmporteerde duurzame energie gebruikt kan worden om het aandeel duurzame energie af te dekken.

Binnen de Europese Commissie is aandacht voor deze problematiek. In de komende jaren zal dan ook in internationaal verband bezien moeten worden of dit opgelost kan worden.

In het Actieprogramma Duurzame energie in opmars is vermeld welke doelstelling dit Kabinet nastreeft met betrekking tot de in Nederland opgewekte energie. Als gekeken wordt naar de inspanningen van Rijksoverheid en de energiesector, kan vastgesteld worden dat dit een flinke impuls geeft aan de technologische ontwikkeling van duurzame energie in Nederland, opdat daarmede ook een industriële voorsprong kan worden verworven.

26

Is naast het opzetten van een technologisch topinstituut het niet van groot belang dat in Delft alle aandacht blijft voor het onderzoek van duurzame energieopties? Daarmee is toch in strijd het feit dat een hoogleraarsplaats op het gebied van windenergie niet direct wordt vervuld?

De TU Delft is in beginsel autonoom in het nemen van beslissingen over professoraten. Er zijn mogelijkheden in het regulier overleg van de minister van OCW met het College van Bestuur om visies vanuit de Rijksoverheid kenbaar te maken.

Inmiddels heeft de TU Delft de vacature voor de hoogleraarsplaats windenergie opengesteld. Over de kostendekking vinden nog gesprekken plaats. Gezien het belang dat wordt gehecht aan voortzetting van de hoogleraarstoel, is er vanuit EZ mee ingestemd middelen van het windenergie-programma van Novem voor co-financiering beschikbaar te stellen. De TU Delft zelf en/of andere belanghebbende partijen (bijvoorbeeld de industrie) zullen ook een financiële bijdrage moeten leveren.

27

Kan de minister reageren op het bericht dat in Zuid west Nederland de mensen die groene elektriciteit afnemen, dubbel gepakt dreigen te worden?

In een dagblad is op 2 september een artikel verschenen waarin – naar mijn opvatting ten onrechte – bovenstaande suggestie werd gewekt ten aanzien van elektriciteit uit afvalverbrandingsinstallaties (AVI’s). Mijn visie terzake is als volgt. Voor AVI’s zal volgend jaar een speciale regeling in het kader van de Regulerende Energiebelasting (REB) van kracht worden mits de overheid met de betrokken organisaties tot een convenant komt waarin afspraken worden vastgelegd over verbetering van de energiebenutting bij AVI’s. Genoemde REB-regeling heeft betrekking op dat deel van de door de AVI’s opgewekte elektriciteit dat is toe te rekenen aan het aandeel biomassa in het afval. De regeling houdt in dat de energiedistributiebedrijven de door de verbruikers opgebrachte REB voorzover die betrekking heeft op het genoemde deel van de elektriciteit uit AVI’s, niet afdragen aan de Staat, maar doorgeven aan de AVI’s. Voor verbruikers heeft deze regeling geen gevolgen; zij worden dus niet gepakt en zeker niet dubbel.

Het bovenstaande staat los van het fenomeen «groene elektriciteit». Dat is elektriciteit uit duurzame bronnen zoals wind- en zonne-energie, die distributiebedrijven tegen meerprijs aanbieden aan energieafnemers. Over deze elektriciteit wordt momenteel REB geheven op gelijke basis als over gewone, «niet-groene» elektriciteit. Groene stroom zal met ingang van volgend jaar worden gefaciliteerd door de invoering van een vrijstelling van REB, dat wil zeggen dat de afnemer van groene stroom daarover dan geen REB meer hoeft te betalen.

28

Hoe denkt de minister de benodigde 180 miljoen voor het plan «Marktontwikkeling van zonnecelsystemen in ontwikkelingslanden» te financieren?

Het is niet mijn bedoeling voor dit plan een apart budget te reserveren. Voor de financiering van projecten dienen bedrijven een beroep te doen op het bestaande instrumentarium ter bevordering van de export naar ontwikkelingslanden. De budgetten voor exportfinanciering en gebonden hulp zijn bij de begroting van zowel 1997 als 1998 verruimd. Uiteraard zullen de projecten daarbij worden getoetst op de gebruikelijke criteria. Verder concurreren aanvragen uit deze sector met die van andere sectoren en dus zal de omvang van de uiteindelijke ondersteuning afhangen van de projectvoorstellen die door de bedrijven zullen worden ingediend. Niettemin acht ik via het genoemde instrumentarium in principe voldoende mogelijkheid aanwezig om de export van zonnecellen in de komende jaren substantieel te ondersteunen.

 
 
 

3.

More information

 

4.

EU Monitor

The EU Monitor enables its users to keep track of the European process of lawmaking, focusing on the relevant dossiers. It automatically signals developments in your chosen topics of interest. Apologies to unregistered users, we can no longer add new users.This service will discontinue in the near future.