Geschiedenis kiesstelsel Eerste Kamer

Source: Parlement.com.

Sinds 1983 worden de 75 leden van de Eerste Kamer1 iedere vier jaar gekozen via 'getrapte verkiezingen'. Burgers kiezen de leden van de Provinciale Staten2 en zij kiezen op hun beurt de leden van de Eerste Kamer. De gedachte is dat Eerste Kamerleden daardoor wat verder af staan van de dagelijkse politiek en zich wat onafhankelijker kunnen opstellen.

De wijze van verkiezen is sinds 1850 onveranderd, maar er zijn wel wijzigingen in het kiesstelsel geweest. De termijn van Eerste Kamerleden is bijvoorbeeld een aantal keren veranderd. De laatste wijziging in de procedure voor de Eerste Kamerverkiezing dateert uit 2010.

Contents

  1. Veranderingen in kieswijze
  2. Periode 1848-1922
  3. Periode 1922-1983
  4. Vanaf 1983
  5. Wijziging 2010
  6. Wijziging 2017
  7. Wijziging 2022

1.

Veranderingen in kieswijze

Sinds 1850 wordt de Eerste Kamer gekozen door de leden van Provinciale Staten, en vanaf 1923 gebeurt dat op basis van evenredige vertegenwoordiging3. In 1956 werd het aantal leden uitgebreid van 50 naar 75.

Het ledental van de Eerste Kamer4 was niet altijd hetzelfde. Tussen 1815 en 1849 was er geen vast aantal leden (tussen 1815 en 1830 lag het aantal tussen de 40 en 55, na 1830 waren er ongeveer 30 leden). In de periode 1849-1888 waren er 39 leden. Vanaf 1888 werd het aantal 50 en in 1956 volgde de uitbreiding tot 75 leden.

2.

Periode 1848-1922

Tot 1849 benoemde de Koning de Eerste Kamerleden uit de 'aanzienlijksten' van het land. Een dergelijke benoeming gold voor het leven. In 1848 stelde de Grondwetscommissie, onder voorzitterschap van Thorbecke5 , rechtstreekse verkiezing voor, maar een meerderheid van de overwegend conservatieve Tweede Kamer was daar tegen. Gevreesd werd dat de Tweede en Eerste Kamer te veel op elkaar zouden lijken.

Als politieke reden wordt aangevoerd dat Eerste Kamerleden wat verder af moeten staan van de dagelijkse politiek en dus beter niet zelf campagne kunnen voeren. Door de grotere afstand tot de politieke actualiteit - zo is de redenering - kunnen zij zich wat onafhankelijker opstellen. Daarop werd bepaald dat de rechtstreeks gekozen Provinciale Staten de leden van de Eerste Kamer zouden kiezen (geen rechtstreekse maar 'getrapte verkiezingen').

Iedere provincie had een vast aantal afgevaardigden (Zeeland bijvoorbeeld twee en Noord-Holland bijvoorbeeld zes). Tot 1922 werden de leden voor negen jaar gekozen, waarbij om de drie jaar eenderde deel van de Kamer werd vernieuwd. Tot 1922 gold een meerderheidsstelsel6 , waarbij een kandidaat voor de Eerste Kamer in de Provinciale Staten een absolute meerderheid moest halen om te worden gekozen

  • Grondwetsherziening 18487

3.

Periode 1922-1983

Door de Grondwetsherziening van 1922 werd overgestapt naar het stelsel van evenredige vertegenwoordiging. De stemmen van alle Statenleden tellen sindsdien mee voor de bepaling van de zetelverdeling.

In 1923 werd het nieuwe kiesstelsel voor de Eerste Kamer ingevoerd. Er kwamen vier groepen van provincies, waarin de verkiezingen plaats vonden. Iedere drie jaar werden in twee van die groepen (in I en III, dan wel II en IV) de Eerste Kamerleden gekozen.

 

groep

provincies

aantal gekozen

tot 1956

aantal gekozen

na 1956

I

Noord-Brabant, Utrecht, Zeeland en Limburg

13

21

II

Gelderland, Overijssel, Groningen en Drenthe

13

19

III

Noord-Holland en Friesland

12

17

IV

Zuid-Holland

12

18

De zittingsduur van de leden was zes jaar. De verkiezing in gedeelten kon overigens tot 1995 doorbroken worden door een Grondwetsherziening. Na afronding van de eerste lezing van een Grondwetsherziening werd namelijk ook de Eerste Kamer ontbonden.

Opvallend is dat sommige nieuwgekozen Statencolleges soms niet toekwamen aan verkiezing van Eerste Kamerleden. Dat was bijvoorbeeld in 1958 het geval voor de Staten van Noord-Holland, Friesland, Noord-Brabant, Utrecht, Zeeland en Limburg. Anderzijds moesten Staten in zelfde samenstelling soms twee keer de Eerste Kamer kiezen, omdat die Kamer tussentijds was ontbonden.

De zittingsduur van zes jaar was al langere tijd onderwerp van discussie. In 1951 bepleitte de Staatscommissie-Van Schaik8 - en in 1971 de Staatscommissie-Cals/Donner9 - de invoering van een vierjarige zittingsperiode voor Eerste Kamerleden. Het kabinet-Den Uyl10 kwam in 1974 met een Nota inzake het Grondwetsherzieningsbeleid met onder andere als doel de bepalingen over de inrichting en samenstelling van de Staten-Generaal te wijzigen. Daarmee bouwde het kabinet voort op de voorstellen van de Staatscommissie-Cals/Donner. Tot aan 1983 dienden het kabinet-Den Uyl en later het kabinet-Van Agt I11 tientallen wetsvoorstellen tot herziening van de Grondwet in.

4.

Vanaf 1983

Het resultaat was dat in 1983 de Grondwet gewijzigd werd. Onder meer de verkiezing van de Kamervoorzitters door de Kamers zelf, het terugbrengen van de zittingstermijn van de Eerste Kamer van zes naar vier jaar en het vervallen van de driejaarlijkse, gedeeltelijke verkiezing waren de belangrijkste wijzigingen in deze Grondwetsherziening 198312. Sinds de grondwetsherziening van 1983 worden dus alle Eerste Kamerleden om de vier jaar gelijktijdig door alle provincies gekozen.

Het vervallen van de gedeeltelijke verkiezing was voor het kabinet belangrijk. Het kabinet vond het namelijk wenselijk dat een nieuwe samenstelling van de Provinciale Staten zo spoedig mogelijk zou doorwerken in de samenstelling van de Eerste Kamer. Bij het systeem van gedeeltelijke vernieuwing kon het wel twee of drie jaar tot na de Statenverkiezing duren voordat Statenleden toe waren aan de verkiezing van de Eerste Kamerleden.

De verdeling van het land in vier kiesdistricten (groepen provincies) maakte bovendien allerlei onderlinge afspraken mogelijk tussen fracties over hun stemgedrag bij de Eerste Kamerverkiezingen. De Grondwetsherziening van 1983 moest daaraan een einde maken, maar dat effect bleek gering.

5.

Wijziging 2010

Sinds een wijziging van de Kieswet in 2010 kunnen partijen geen lijstverbindingen13 meer aangaan. Om met een voorkeurstem14 te worden gekozen, is sinds de wijziging van de Kieswet in 2010 de gehele kiesdeler15 nodig. Daarvoor was slechts een halve kiesdeler nodig. Dat betekende toen dat bijvoorbeeld in de Staten van Zuid-Holland twee stemmen voldoende waren om iemand met voorkeurstemmen in de Eerste Kamer te brengen.

6.

Wijziging 2017

Na de ontmanteling van de Nederlandse Antillen als apart land binnen het Koninkrijk der Nederlanden in 2010 werden Bonaire, Sint-Eustatius en Saba bijzondere openbare lichamen van Nederland. Door een grondwetswijziging in 2017 kunnen aparte colleges op deze drie eilanden meedoen aan de verkiezing van de Eerste Kamerleden.

7.

Wijziging 2022

In juli 2022 werd er een grondwetswijziging aangenomen die een vierde kiescollege toevoegde aan de al bestaande colleges van Bonaire, Sint-Eustatius en Aruba: het college van niet-ingezetenen. Gelijktijdig met de verkiezingen voor de Provinciale Staten kunnen kiezers in het buitenland (inclusief Aruba, Curaçao en Sint-Maarten) per brief hun stem uitbrengen.

Op deze manier kunnen deze kiezers toch invloed uitoefenen op de samenstelling van de Eerste Kamer, ondanks dat zij niet voor de Provinciale Staten kunnen stemmen. De leden van dit kiescollege stemmen namelijk, net als de leden van de Provinciale Staten en de leden van de overige kiescolleges, voor de compositie van de Eerste Kamer. In maart 2023 vond de eerste stemming voor dit kiescollege plaats.

 

Meer over

  • Verkiezingen Eerste Kamer16
  • Grondwetsherzieningen vanaf 181517
  • Geschiedenis van de Eerste Kamer op de website van de Eerste Kamer

  • 1. 
    De Eerste Kamer is deel van de volksvertegenwoordiging en heeft met name een rol op wetgevend gebied. Over een wetsvoorstel moet, als de Tweede Kamer het heeft aangenomen, ook door de Eerste Kamer worden gestemd. De Eerste Kamer kan een wetsvoorstel nog tegenhouden.
     
  • 2. 
    De gekozen volksvertegenwoordiging van een provincie wordt Provinciale Staten genoemd. De Provinciale Staten stellen het beleid van de provincie vast en controleren de uitvoering daarvan door de Gedeputeerde Staten. Het aantal leden van Provinciale Staten hangt af van het aantal inwoners van de provincie. Dit is geregeld in artikel 8 van de Provinciewet.
     
  • 3. 
    Evenredige vertegenwoordiging is een kiesstelsel waarbij vrijwel alle uitgebrachte stemmen meetellen voor de uiteindelijke verhoudingen in de zetelverdeling.
     
  • 4. 
    Tegenwoordig heeft de Tweede Kamer 150 en de Eerste Kamer 75 leden, maar dat was niet altijd zo. De huidige aantallen dateren uit 1956. De omvang van Tweede en Eerste Kamer staat soms ter discussie. Sommige partijen willen een groter parlement.
     
  • 5. 
    Liberale staatsman. Hoogleraar in Gent en Leiden, die als voorzitter van de Grondwetscommissie in 1848 grondlegger was van onze parlementaire democratie. Kwam als Tweede Kamerlid al in 1844 met acht medeleden met een voorstel tot herziening van de Grondwet in democratische zin. Werd in 1848 door koning Willem II gevraagd een liberale Grondwet te ontwerpen. Hierdoor kwamen er rechtstreekse verkiezingen en ministeriële verantwoordelijkheid en werden parlementaire rechten uitgebreid. Leidde daarna drie keer een kabinet, waarbij hij onder meer de Kieswet, Gemeentewet en Provincie Wet tot stand bracht. Legde daarmee ook de basis voor de bestuurlijke organisatie met drie bestuurslagen. Zijn tweede kabinet zorgde voor instelling van de HBS en aanleg van de Nieuwe Waterweg. Had niet de sympathie van koning Willem III. Hoewel hij veel medestanders later van zich vervreemdde en soms weerstanden opriep, was hij ongetwijfeld de grootste staatsman van de negentiende eeuw.
     
  • 6. 
    Een meerderheidsstelsel is een kiesstelsel waarin een partij in een gebied (district) een meerderheid moet behalen om zetels te veroveren. Er zijn hierbij twee mogelijkheden: een stelsel waarbij een absolute meerderheid (de helft + 1) moet worden gehaald of een stelsel waarbij een relatieve meerderheid volstaat: de partij die de grootste is in een district krijgt de zetel(s).
     
  • 7. 
    De Grondwetsherziening van 1848 legde de basis voor ons huidige stelsel van parlementaire democratie. Niet langer was de Koning, maar waren de ministers verantwoordelijk voor het beleid. De Tweede Kamer kreeg veel meer invloed en werd bovendien rechtstreeks - weliswaar voorlopig nog door een beperkte groep kiezers - gekozen.
     
  • 8. 
    De staatscommissie Van Schaik werd op 17 april 1950 ingesteld bij koninklijk besluit door het kabinet-Drees/Van Schaik. Zij moest naar aanleiding van de dekolonisatie en de komst van internationale organen een algehele herziening van de Grondwet voorbereiden.
     
  • 9. 
    De staatscommissie-Cals/Donner (1967-1971) moest advies uitbrengen over een algehele herziening van de Grondwet en over daarmee in verband staande wijzigingen van de Kieswet. De commissie werd op 26 augustus 1967 ingesteld door het kabinet-De Jong en bracht op 29 maart 1971 haar eindrapport uit.
     
  • 10. 
    Dit kabinet wordt beschouwd als het meest links-progressieve kabinet uit de parlementaire geschiedenis. Het kwam tot stand na de moeizame formatie die volgde op de verkiezingen van 1972 en was de opvolger van de kabinetten-Biesheuvel I en II. Het bestond uit bewindslieden van de PvdA, D'66, PPR, KVP en ARP onder leiding van PvdA'er Joop den Uyl.
     
  • 11. 
    Dit kabinet van CDA en VVD kwam na een lange formatieperiode tot stand, nadat vorming van een tweede kabinet-Den Uyl was mislukt. Hoewel de PvdA bij de verkiezingen van 1977 de grootste partij was geworden, werd CDA-leider Dries van Agt premier.
     
  • 12. 
    In 1983 werd de Grondwet ingrijpend herzien. De hoofdstukindeling werd gewijzigd, teksten werden gemoderniseerd, overbodig geachte artikelen werden geschrapt, en er kwamen bepalingen over sociale grondrechten en een algemene antidiscriminatiebepaling.
     
  • 13. 
    Tot 2017 konden partijen die deelnamen aan Tweede Kamerverkiezingen en die in alle kieskringen een lijst hadden ingediend, als lijstencombinatie (lijstverbinding) meedoen. Een voorwaarde daarbij was dat ze dat in alle kieskringen deden. In het verleden waren de lijsten van SGP en ChristenUnie vaak verbonden, maar ook zijn er recent bijvoorbeeld ook lijstverbindingen geweest tussen PvdA, SP en GroenLinks.
     
  • 14. 
    Voorkeurstemmen zijn stemmen die niet op de nummer 1 van de kandidatenlijst (de lijsttrekker) worden uitgebracht, maar op een andere kandidaat van dezelfde lijst. Dit komt vaak voor. Zo zijn er bijvoorbeeld altijd veel kiezers die op de (hoogstgeplaatste) vrouwelijke kandidaat stemmen. Ook bekendheid van een kandidaat in een bepaalde regio speelt soms een rol.
     
  • 15. 
    De kiesdeler is het totaal aantal uitgebrachte stemmen bij een verkiezing gedeeld door het aantal te verdelen zetels. De kiesdeler is nodig om na de verkiezingen de zetelverdeling in de Tweede Kamer, de Eerste Kamer, provinciale staten, gemeenteraad of het Europees Parlement te kunnen bepalen.
     
  • 16. 
    De 75 leden van de Eerste Kamer worden eens in de vier jaar door middel van 'getrapte verkiezingen' gekozen. Burgers kiezen de leden van de Provinciale Staten of kiescolleges en zij kiezen op hun beurt de leden van de Eerste Kamer. Dit gebeurt binnen drie maanden na de verkiezingen van de Provinciale Staten. Sinds een Grondwetswijziging in 2017 stemmen ook de inwoners van Bonaire, Sint-Eustatius en Saba over de samenstelling van de Eerste Kamer. Aangezien de bijzondere gemeenten geen Provinciale Staten hebben, gaat dit via afzonderlijk gekozen kiescolleges. In 2022 is er een vierde kiescollege toegevoegd, het kiescollege niet-ingezetenen. Door te stemmen voor dit kiescollege kunnen kiesgerechtigde Nederlanders die in het buitenland wonen, invloed uitoefenen op de samenstelling van de Eerste Kamer.
     
  • 17. 
    De eerste Grondwet na herstel van de onafhankelijkheid kwam op 29 maart 1814 tot stand, op basis van een door een commissie onder leiding van Van Hogendorp op 2 maart 1814 aangeboden ontwerp. Sindsdien is de Grondwet regelmatig en soms zeer ingrijpend veranderd.