Titel II - Het economisch beleid

Contents

  1. Onderverdeling
  2. Toelichting Nederlandse regering

1.

Onderverdeling

  • Hoofdstuk 1 - De conjunctuurpolitiek
  • Hoofdstuk 2 - De betalingsbalans
  • Hoofdstuk 3 - De handelspolitiek

2.

Toelichting Nederlandse regering

Hoofdstukken 1 en 2

De vrijheid op het gebied van het goederen-, diensten-, personen- en kapitaalverkeer eist, vanzelfsprekend, dat ook de daarmede verband houdende betalingen worden vrijgegeven. In het Verdrag is dit geregeld in artikel 1061.

Deze vrijheid van het onderling betalingsverkeer, welke zodoende tot stand komt, kan echter problemen scheppen, met name wanneer het evenwicht op de betalingsbalans van een Lid-Staat verstoord raakt. Dit laatste kan het gevolg zijn van de vorming der Gemeenschappelijke Markt, maar kan ook het gevolg van geheel andere oorzaken zijn.

De goede functionering van de Gemeenschappelijke Markt komt in het geding zodra een Lid-Staat, bij een tekort op zijn algemene betalingsbalans, meent ter bestrijding van, dit tekort:

  • - 
    hetzij zijn wisselkoers te moeten wijzigen, omdat de verstoring van zijn betalingsbalans van fundamentele aard is,
  • - 
    hetzij beperkende maatregelen van handelspolitieke aard e.d. te moeten nemen (b.v. het instellen van kwantitatieve restricties).

Moet in dit laatste geval de binnengrens dicht of alleen de grens met derde landen?

Het is duidelijk, dat zowel bij een wisselkoerswijziging als bij het nemen van handelspolitieke maatregelen de partnerlanden, en daarmee ook de goede functionering van de Gemeenschappelijke Markt, zijn betrokken. Om die reden is dan ook in het Verdrag een speciale regeling voor deze moeilijkheden getroffen, welke als volgt kan worden weergegeven:

Elk land voert zijn eigen conjunctuurpolitiek en dus zijn eigen economische beleid. Hoewel iedere Regering zelf de algemene verantwoordelijkheid hiervoor heeft, is dit conjunctuurbeleid een zaak van gemeenschappelijk belang (artikel 1032). Dit houdt in, dat de Lid-Staten regelmatig met elkaar overleg plegen en de Commissie in dit overleg betrekken. Wanneer de situatie daartoe aanleiding geeft, kan de Raad eenstemmig bepaalde besluiten nemen. Dit kan van belang zijn in een situatie van een algemene crisis of schaarste.

Het kan ook van belang zijn, wanneer de conjunctuurpolitiek van een der Lid-Staten uit de pas geraakt. Dit kan ten gevolge hebben, dat het evenwicht op de betalingsbalans van de betrokken Lid-Staat wordt verstoord. Het zijn de artikelen 104 t/m 109, welke onder meer op deze casuspositie betrekking hebben.

Voorop staat, dat elke Staat zich verbindt een economische politiek te voeren, gericht op het handhaven van het evenwicht in zijn algemene betalingsbalans en van het vertrouwen in de eigen munt, alsmede op de verwezenlijking van een hoge graad van werkgelegenheid en een stabiel prijsniveau (artikel 1043). Aangezien de wisselkoersen van evidente betekenis zijn voor de concurrentieverhoudingen binnen de Gemeenschappelijke Markt, zal een wisselkoerswijziging een zaak van gemeenschappelijk belang zijn (artikel 1074).

Hoofdstuk 3

Waar volgens artikel 95 de Gemeenschappelijke Markt zich mede zal uitstrekken tot goederen, afkomstig uit derde landen, die zich in het vrije verkeer in één der landen van de Gemeenschap bevinden, is een gemeenschappelijke politiek op economisch gebied ten opzichte van derde landen noodzakelijk. Op het gebied van de douanetarieven is dit per definitie reeds het geval, omdat immers het aanwezig zijn van een gemeenschappelijk tarief een gemeenschappelijk optreden te dien aanzien noodzakelijk maakt.

De verhouding met niet tot de Gemeenschap behorende landen wordt echter niet uitsluitend beheerst door het tarief van invoerrechten; een heel arsenaal van handelspolitieke maatregelen, gedeeltelijk gehanteerd via een ingewikkeld stelsel van bilaterale en multilaterale verdragen, is mede bepalend.

Een volkomen onafhankelijkheid van beleid van elk der zes landen op dit gebied zou óf wel volmaakt onmogelijk gemaakt worden door de vrije goederenuitwisseling binnen de Gemeenschappelijke Markt óf wel de noodzaak met zich medebrengen om ook aan de grenzen tussen de Lid-Staten een zekere controle uit te oefenen. Dat dit laatste een deel van het effect der Gemeenschappelijke Markt teniet zou doen, behoeft geen betoog. Een gemeenschappelijke politiek op dit gebied is, aldus gezien, vrijwel het enig mogelijke alternatief.

Het Verdrag voorziet hierin dan ook nadrukkelijk. Als met vele andere zaken is het ook hier niet mogelijk om de toestand van de ene dag op de andere te veranderen. De situatie is daarvoor veel te ingewikkeld en te verschillend in de onderscheiden Lid-Staten en bovendien zijn hier belangen van derde Staten in het geding, die niet zonder meer ter zijde gesteld kunnen worden.

Voorzien is dan ook, dat deze gemeenschappelijke handelspolitiek zich geleidelijk zal moeten ontwikkelen om aan het einde van de overgangsperiode een feit te zijn.

Inhoud handelsbeleid

Wat de inhoud van de toekomstige handelspolitiek zal zijn, kon uiteraard niet in het Verdrag worden vastgelegd. Dit zullen de organen der Gemeenschap geleidelijk aan moeten uitmaken. Het is niet wel mogelijk in een Verdrag, dat voor onbeperkte tijd is gesloten, de lijn van het in de toekomst te voeren beleid reeds nu vast te leggen. Het Verdrag volstaat met te bepalen, dat de gemeenschappelijke handelspolitiek op uniforme beginselen zal worden gebaseerd en dat de Commissie ter uitvoering ervan voorstellen doet aan de Raad. De Raad zal met gekwalificeerde meerderheid beslissen (artikel 1136).

Voor dit beleid is er wel één algemene richtlijn aangegeven in artikel 1107, nl. dat men zich niet tot een van de rest van de wereld zoveel mogelijk afgesloten blok wil ontwikkelen, maar dat de Lid-Staten volledig zullen medewerken aan het slechten van de belemmeringen, die aan een verder gaande ontwikkeling van de wereldhandel in de weg staan (zie ook artikel 29, sub a en b8). In een zelfde richting wijst het vijfde lid van artikel 1119, waar als doelstelling wordt gesteld, dat men de liberalisatie tenopzichte van derde landen of groepen van derde landen gelijk zal maken, en wel op "een zo hoog mogelijk peil". Op één punt gaat het Verdrag iets verder en schrijft het concrete maatregelen voor. Dit punt heeft betrekking op de exportsubsidies, welke ter sprake komen in artikel 11210.


  • 1. 
    1. Elke Lid-Staat verbindt zich, om in de valuta van de Lid-Staat waarin de schuldeiser of de begunstigde verblijf houdt, de betalingen welke betrekking hebben op het goederen-, diensten- en kapitaalverkeer, evenals de overmaking van kapitaal en loon, toe te staan, voor zover het goederen-, diensten-, kapitaal- en personenverkeer tussen de Lid-Staten met toepassing van dit Verdrag is vrijgemaakt.
     
  • 2. 
    1. De Lid-Staten beschouwen hun conjunctuurpolitiek als een aangelegenheid van gemeenschappelijk belang. Zij plegen met elkaar en met de Commissie overleg omtrent de naar omstandigheden te nemen maatregelen.
     
  • 3. 
    Iedere Lid-Staat voert het economisch beleid, dat noodzakelijk is om het evenwicht van zijn betalingsbalans in haar geheel te verzekeren en het vertrouwen in zijn valuta te handhaven, waarbij hij zorg draagt voor een hoge graad van werkgelegenheid en voor een stabiel prijspeil.
     
  • 4. 
    1. Iedere Lid-Staat behandelt zijn wisselkoerspolitiek als een aangelegenheid van gemeenschappelijk belang.
     
  • 5. 
    1. De Gemeenschap is gegrondvest op een douane-unie welke zich uitstrekt over het gehele goederenverkeer en welke zowel het verbod medebrengt van in- en uitvoerrechten en van alle heffingen van gelijke werking in het verkeer tussen de Lid-Staten onderling als de invoering van een gemeenschappelijk douanetarief voor hun betrekkingen met derde landen.
     
  • 6. 
    1. Na afloop van de overgangsperiode wordt de gemeenschappelijke handelspolitiek gegrond op eenvormige beginselen met name wat betreft de tariefwijzigingen, het sluiten van tarief- en handelsakkoorden, het eenvormig maken van liberalisatiemaatregelen, de uitvoerpolitiek, alsmede de handelspolitieke beschermingsmaatregelen, waaronder de te nemen maatregelen in geval van dumping en subsidies.
     
  • 7. 
    Door tezamen een douane-unie op te richten, beogen de Lid-Staten een bijdrage, in overeenstemming met het gemeenschappelijk belang, te leveren tot een harmonische ontwikkeling van de wereldhandel, de geleidelijke afschaffing van de beperkingen in het internationale handelsverkeer en de verlaging van de tariefmuren.
     
  • 8. 
    Bij de uitvoering van de taken die haar krachtens de bepalingen dezer afdeling toevertrouwd zijn, laat de Commissie zich leiden door:
     
  • 9. 
    Tijdens de overgangsperiode zijn, onverminderd de artikelen 115 en 116, de volgende bepalingen van toepassing:
     
  • 10. 
    1. Onverminderd de verplichtingen door de Lid-Staten aangegaan in het kader van andere internationale organisaties, worden vóór het einde van de overgangsperiode de steunregelingen, door de Lid-Staten bij uitvoer naar derde landen toegepast, geleidelijk met elkaar in overeenstemming gebracht, in de mate waarin zulks noodzakelijk is om te vermijden dat de mededinging tussen de ondernemingen van de Gemeenschap wordt vervalst.