Artikel 28: Rol instellingen, administratieve uitgaven, beleidsuitgaven, begrotingsprocedure

    • Verdrag betreffende de Europese Unie (geconsolideerde versie 2004)
    • Titel V - Bepalingen betreffende een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid
27 E
Artikel 28
29
  • 1. 
    De artikelen 189, 190, 196 tot en met 199, 203, 204, 206 tot en met 209, 213 tot en met 219, 2551 en 290 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap2 zijn van toepassing op de bepalingen betreffende de in deze titel bedoelde gebieden.
  • 2. 
    De administratieve uitgaven die voor de instellingen voortvloeien uit de bepalingen betreffende het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid komen ten laste van de begroting van de Europese Gemeenschappen.
  • 3. 
    De beleidsuitgaven die voortvloeien uit de uitvoering van die bepalingen komen eveneens ten laste van de begroting van de Europese Gemeenschappen, behalve wanneer het beleidsuitgaven betreft die voortvloeien uit operaties die gevolgen hebben op militair of defensiegebied en gevallen waarin de Raad met eenparigheid van stemmen anders besluit.

    In de gevallen waarin de uitgaven niet ten laste komen van de begroting van de Europese Gemeenschappen, komen zij ten laste van de lidstaten volgens de bruto nationaal product-verdeelsleutel, tenzij de Raad met eenparigheid van stemmen anders besluit. Lidstaten wier vertegenwoordiger in de Raad een formele verklaring krachtens artikel 23, lid 1, tweede alinea3, heeft afgelegd, zijn niet verplicht bij te dragen in de financiering van uitgaven die voortvloeien uit operaties die gevolgen hebben op militair of defensiegebied.

  • 4. 
    De begrotingsprocedure van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap is van toepassing op de uitgaven die ten laste komen van de begroting van de Europese Gemeenschappen.

  • 1. 
    1. Iedere burger van de Unie en iedere natuurlijke of rechtspersoon met verblijfplaats of statutaire zetel in een lidstaat heeft recht op toegang tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, volgens de beginselen en onder de voorwaarden die overeenkomstig de leden 2 en 3 worden bepaald.
     
  • 2. 
    De regeling van het taalgebruik door de instellingen van de Gemeenschap wordt, onverminderd de bepalingen van het statuut van het Hof van Justitie, door de Raad met eenparigheid van stemmen vastgesteld.
     
  • 3. 
    1. Besluiten uit hoofde van deze titel worden door de Raad met eenparigheid van stemmen aangenomen. Onthouding van stemming door aanwezige of vertegenwoordigde leden vormt geen beletsel voor het aannemen van deze besluiten.