Artikel 19: Minimumreserves

    • Europese Grondwet (oktober 2004)
    • Protocollen en verklaringen
    • Herziening oude protocollen
    • 4. Statuut van het Europees Stelsel van Centrale Banken en van de Europese Centrale Bank
    • Hoofdstuk 4 - Monetaire functies en werkzaamheden
18
Artikel 19
20
  • 1. 
    Behoudens artikel 21 kan de Europese Centrale Bank eisen dat in de lidstaten gevestigde kredietinstellingen, met het oog op de doelstellingen van het monetair beleid, bij de Europese Centrale Bank en nationale centrale banken bepaalde minimumreserves aanhouden. De Raad van bestuur kan voorschriften omtrent de berekening en vaststelling van het vereiste bedrag vaststellen. Indien aan deze voorschriften niet wordt voldaan, is de Europese Centrale Bank gerechtigd boeterente te heffen en andere sancties met een vergelijkbaar effect op te leggen.
  • 2. 
    Voor de toepassing van dit artikel stelt de Raad volgens de procedure van artikel 412 de grondslag voor de minimumreserves en de maximaal toelaatbare ratio's tussen die reserves en hun grondslag vast, alsook passende sancties bij niet-naleving.

  • 1. 
    Overeenkomstig artikel I-30, lid 2, en artikel III-185, lid 1, van de Grondwet is het hoofddoel van het Europees Stelsel van Centrale Banken het handhaven van prijsstabiliteit. Onverminderd dit doel ondersteunt het Europees Stelsel van Centrale Banken het algemene economische beleid in de Unie teneinde bij te dragen tot de verwezenlijking van de in artikel I-3 van de Grondwet omschreven doelstellingen van de Unie. Het Europees Stelsel van Centrale Banken handelt in overeenstemming met het beginsel van een open markteconomie met vrije mededinging, waarbij een doelmatige allocatie van middelen wordt bevorderd, en met inachtneming van de beginselen die zijn neergelegd in artikel III-177 van de Grondwet.
     
  • 2. 
    Overeenkomstig artikel III-187, lid 4, van de Grondwet stelt de Raad de Europese verordeningen en besluiten vast betreffende de maatregelen bedoeld in artikel 4, artikel 5, lid 4, artikel 19, lid 2, artikel 20, artikel 28, lid 1, artikel 29, lid 2, artikel 30, lid 4, en artikel 34, lid 3, van dit statuut. De Raad besluit na raadpleging van het Europees Parlement: