Artikel 51: Geen bevoegdheid van het Gerecht in specifieke gevallen
In afwijking van het bepaalde in artikel III-358, lid 1, van de Grondwet1 zijn aan het Hof van Justitie voorbehouden de in de artikelen III-3652 en III-367 van de Grondwet3 bedoelde beroepen die door een lidstaat worden ingesteld tegen
-
a)een handeling of een nalaten te besluiten van het Europees Parlement of de Raad, of van beide instellingen tezamen, met uitzondering van:
-
-de Europese besluiten van de Raad op grond van artikel III-168, lid 2, derde alinea, van de Grondwet4;
-
-de handelingen van de Raad op grond van een handeling van de Raad betreffende de handelspolitieke beschermingsmaatregelen in de zin van artikel III-315 van de Grondwet5;
-
-de handelingen van de Raad waarbij deze uitvoeringsbevoegdheden overeenkomstig artikel I-37, lid 2, van de Grondwet6 uitoefent;
-
b)een handeling of een nalaten te besluiten van de Commissie op grond van artikel III-420, lid 1, van de Grondwet7.
Eveneens aan het Hof van Justitie voorbehouden zijn de in voornoemde artikelen bedoelde beroepen die door een instelling van de Unie worden ingesteld tegen een handeling of een nalaten te besluiten van het Europees Parlement, de Raad, deze beide instellingen tezamen of de Commissie, en door een instelling tegen een handeling of een nalaten te besluiten van de Europese Centrale Bank.
- 1.1. Het Gerecht is bevoegd in eerste aanleg kennis te nemen van de in de artikelen III-365, III-367, III-370, III-372 en III-374 bedoelde beroepen, met uitzondering van de beroepen waarvan de kennisneming is toegedeeld aan een op grond van artikel III-359 ingestelde gespecialiseerde rechtbank, en die waarvan de kennisneming overeenkomstig het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie aan het Hof van Justitie is voorbehouden. Het statuut kan bepalen dat het Gerecht bevoegd is kennis te nemen van andere categorieën van beroepen.
- 2.Indien het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, de Commissie of de Europese Centrale Bank, in strijd met de Grondwet, nalaat te besluiten, kunnen de lidstaten en de overige instellingen van de Unie zich tot het Hof van Justitie van de Europese Unie wenden om deze schending te doen vaststellen. Dit artikel is onder dezelfde voorwaarden van toepassing op de organen en de instanties van de Unie die nalaten een besluit te nemen.
- 3.1. Het Hof van Justitie van de Europese Unie gaat de wettigheid na van de Europese wetten en kaderwetten, van de handelingen van de Raad, de Commissie en de Europese Centrale Bank, voorzover het geen aanbevelingen of adviezen betreft, alsmede van de handelingen van het Europees Parlement en van de Europese Raad die beogen rechtsgevolgen tegenover derden te hebben. Het gaat ook de wettigheid na van de handelingen van de organen of instanties van de Unie waarmee rechtsgevolgen ten aanzien van derden worden beoogd.
- 4.1. De Commissie onderwerpt tezamen met de lidstaten de in die staten bestaande steunregelingen aan een voortdurend onderzoek. Zij stelt hun de maatregelen voor welke de geleidelijke ontwikkeling of de werking van de interne markt vereist.
- 5.1. De gemeenschappelijke handelspolitiek wordt gegrond op eenvormige beginselen, met name aangaande
- 6.1. De lidstaten nemen alle maatregelen van intern recht die nodig zijn ter uitvoering van de juridisch bindende handelingen van de Unie.
- 7.1. Een lidstaat die wil deelnemen aan een bestaande nauwere samenwerking op een van de in artikel III-419, lid 1, bedoelde gebieden, stelt de Raad en de Commissie van zijn voornemen in kennis.