Hoofdstuk VI - Internationale akkoorden

III-323: Algemene bepalingen

  • 1. 
    De Unie kan een overeenkomst met een of meer derde landen of internationale organisaties sluiten wanneer de Grondwet daarin voorziet of wanneer het sluiten van een overeenkomst ofwel nodig is om, in het kader van het beleid van de Unie, een van de in de Grondwet bepaalde doelstellingen te verwezenlijken, of wanneer daarin bij een juridisch bindende handeling van de Unie is voorzien of wanneer zulks gevolgen kan hebben voor gemeenschappelijke regels of de strekking daarvan kan wijzigen.
  • 2. 
    De door de Unie gesloten overeenkomsten zijn verbindend voor de instellingen van de Unie en voor de lidstaten.
 

III-324: Afsluiten van associatie-overeenkomsten

De Unie kan met een of meer derde landen of internationale organisaties een associatieovereenkomst sluiten waarbij een associatie wordt ingesteld die wordt gekenmerkt door wederkerige rechten en verplichtingen, gemeenschappelijke optredens en bijzondere procedures.

III-325: Procedures bij het afsluiten van internationale overeenkomsten

  • 1. 
    Onverminderd de bijzondere bepalingen van artikel III-315 wordt bij het onderhandelen over en het sluiten van overeenkomsten tussen de Unie en derde landen of internationale organisaties de volgende procedure gevolgd.
  • 2. 
    De Raad verleent machtiging tot het openen van de onderhandelingen, stelt de onderhandelingsrichtsnoeren vast, verleent machtiging tot ondertekening en sluit de overeenkomsten.
  • 3. 
    De Commissie of, indien de voorgenomen overeenkomst uitsluitend of hoofdzakelijk betrekking heeft op het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie doet aanbevelingen aan de Raad, die een Europees besluit vaststelt houdende machtiging tot het openen van de onderhandelingen en waarbij, naar gelang van de inhoud van de voorgenomen overeenkomst, de onderhandelaar of het hoofd van het onderhandelingsteam van de Unie wordt aangewezen.
  • 4. 
    De Raad kan de onderhandelaar richtsnoeren geven en een bijzonder comité aanwijzen; de onderhandelingen moeten in overleg met dat comité worden gevoerd.
  • 5. 
    De Raad stelt op voorstel van de onderhandelaar een Europees besluit vast waarbij machtiging wordt verleend tot ondertekening van de overeenkomst en, in voorkomend geval, in afwachting van de inwerkingtreding, tot de voorlopige toepassing ervan.
  • 6. 
    De Raad stelt op voorstel van de onderhandelaar een Europees besluit houdende sluiting van de overeenkomst vast.

    Tenzij de overeenkomst uitsluitend betrekking heeft op het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, stelt de Raad het Europees besluit houdende sluiting van de overeenkomst vast:

    • a) 
      na goedkeuring door het Europees Parlement, in de volgende gevallen:
    • i) 
      associatieovereenkomsten;
    • ii) 
      toetreding van de Unie tot het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden;
    • iii) 
      overeenkomsten die door de instelling van samenwerkingsprocedures een specifiek institutioneel kader scheppen;
    • iv) 
      overeenkomsten die aanzienlijke gevolgen hebben voor de begroting van de Unie;
    • v) 
      overeenkomsten betreffende gebieden waarop de gewone wetgevingsprocedure, of, indien de goedkeuring van het Europees Parlement vereist is, de bijzondere wetgevingsprocedure van toepassing is.

    In dringende gevallen kunnen het Europees Parlement en de Raad een termijn voor het geven van de goedkeuring overeenkomen.

    • b) 
      na raadpleging van het Europees Parlement in de overige gevallen. Het Europees Parlement brengt advies uit binnen een termijn die de Raad naar gelang van de urgentie kan bepalen. Indien er binnen die termijn geen advies is uitgebracht, kan de Raad besluiten.
  • 7. 
    Bij de sluiting van een overeenkomst kan de Raad, in afwijking van de leden 5, 6 en 9, de onderhandelaar machtigen om de wijzigingen die krachtens de overeenkomst volgens een vereenvoudigde procedure of door een bij de overeenkomst opgericht orgaan worden aangenomen, namens de Unie goed te keuren. De Raad kan aan deze machtiging bijzondere voorwaarden verbinden.
  • 8. 
    Tijdens de gehele procedure besluit de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

    De Raad besluit evenwel met eenparigheid van stemmen wanneer de overeenkomst een gebied betreft waarop handelingen van de Unie met eenparigheid van stemmen worden vastgesteld, alsmede ten aanzien van de associatieovereenkomsten en de in artikel III-319 bedoelde overeenkomsten met de kandidaat-lidstaten.

  • 9. 
    De Raad stelt op voorstel van de Commissie of van de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie een Europees besluit vast tot schorsing van de toepassing van een overeenkomst en tot bepaling van de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam dat handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van het akkoord.
  • 10. 
    Het Europees Parlement wordt in iedere fase van de procedure onverwijld en ten volle geïnformeerd.
  • 11. 
    Een lidstaat, het Europees Parlement, de Raad of de Commissie kan het advies inwinnen van het Hof van Justitie over de verenigbaarheid van een voorgenomen overeenkomst met de Grondwet. Indien het Hof van Justitie afwijzend adviseert, kan het voorgenomen akkoord niet in werking treden, behoudens in geval van wijziging daarvan of herziening van de Grondwet.

III-326: Monetaire overeenkomsten

  • 1. 
    In afwijking van artikel III-325 kan de Raad hetzij op aanbeveling van de Europese Centrale Bank, hetzij op aanbeveling van de Commissie en na raadpleging van de Europese Centrale Bank, met het oog op een consensus die verenigbaar is met de doelstelling van prijsstabiliteit, formele overeenkomsten sluiten over een stelsel van wisselkoersen van de euro ten opzichte van valuta's van derde staten. De Raad besluit met eenparigheid van stemmen na raadpleging van het Europees Parlement en volgens de procedure van lid 3.

    De Raad kan hetzij op aanbeveling van de Europese Centrale Bank, hetzij op aanbeveling van de Commissie en na raadpleging van de Europese Centrale Bank, met het oog op een consensus die verenigbaar is met de doelstelling van prijsstabiliteit, de euro-spilkoersen binnen het wisselkoersstelsel invoeren, wijzigen of afschaffen. De voorzitter van de Raad stelt het Europees Parlement in kennis van de invoering, wijziging of afschaffing van de euro-spilkoers.

  • 2. 
    Indien het wisselkoersstelsel een lacune vertoont ten opzichte van één of meer valuta's van derde staten in de zin van lid 1, kan de Raad hetzij op aanbeveling van de Europese Centrale Bank, hetzij op aanbeveling van de Commissie en na raadpleging van de Europese Centrale Bank, algemene oriëntaties voor het wisselkoersbeleid ten opzichte van deze valuta's vaststellen. Deze algemene oriëntaties gelden onverminderd het hoofddoel van het Europees Stelsel van Centrale Banken, namelijk de handhaving van de prijsstabiliteit.
  • 3. 
    In afwijking van artikel III-325 treft de Raad, wanneer de Unie met één of meer derde staten of internationale organisaties moet onderhandelen over overeenkomsten inzake aangelegenheden betreffende het monetaire of wisselkoersstelsel, op aanbeveling van de Commissie en na raadpleging van de Europese Centrale Bank, regelingen voor de onderhandelingen over en de sluiting van die overeenkomsten. Deze regelingen staan er borg voor dat de Unie één standpunt inneemt. De Commissie wordt ten volle bij de onderhandelingen betrokken.
  • 4. 
    Onverminderd de bevoegdheden en de overeenkomsten van de Unie op het gebied van de economische en monetaire unie, kunnen de lidstaten onderhandelingen voeren in internationale organen en overeenkomsten sluiten.