Afdeling 4 - Landbouw en visserij

III-225: Gemeenschappelijk landbouw- en visserijbeleid

De Unie stelt een gemeenschappelijk landbouw- en visserijbeleid vast en voert dit uit.

Onder "landbouwproducten" worden verstaan de voortbrengselen van bodem, veeteelt en visserij, alsmede de producten in eerste graad van bewerking welke met de genoemde voortbrengselen rechtstreeks verband houden. Verwijzingen naar het gemeenschappelijk landbouwbeleid of naar de landbouw worden geacht tevens te gelden als verwijzing naar de visserij, met inachtneming van de bijzondere kenmerken van de visserijsector.

III-226: Interne markt in landbouwproducten

  • 1. 
    De interne markt omvat mede de landbouw en de handel in landbouwproducten.
  • 2. 
    Behoudens andersluidende bepaling in de artikelen III-227 tot en met III-232, zijn de regels voor de totstandbrenging en de werking van de interne markt van toepassing op landbouwproducten.
  • 3. 
    De in bijlage I vermelde producten [*] vallen onder de artikelen III-227 tot en met III-232.
  • 4. 
    De werking en de ontwikkeling van de interne markt voor de landbouwproducten dienen gepaard te gaan met een gemeenschappelijk landbouwbeleid.

III-227: Doelstellingen gemeenschappelijk landbouwbeleid

  • 1. 
    Het gemeenschappelijk landbouwbeleid heeft ten doel:
    • a) 
      de productiviteit van de landbouw te doen toenemen door de technische vooruitgang te bevorderen en door zowel de rationele ontwikkeling van de landbouwproductie als een optimaal gebruik van de productiefactoren, met name de arbeidskrachten, te bewerkstelligen;
    • b) 
      aldus de landbouwbevolking een redelijke levensstandaard te verzekeren, met name door de verhoging van het hoofdelijk inkomen van hen die in de landbouw werkzaam zijn;
    • c) 
      de markten te stabiliseren;
    • d) 
      de voorziening veilig te stellen;
    • e) 
      redelijke prijzen bij de levering aan verbruikers te verzekeren.
  • 2. 
    Bij de totstandbrenging van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en van de daarvoor te treffen bijzondere voorzieningen wordt rekening gehouden met:
    • a) 
      de bijzondere aard van het landbouwbedrijf, welke voortvloeit uit de maatschappelijke structuur van de landbouw en uit de structurele en natuurlijke ongelijkheid tussen de verschillende landbouwgebieden;
    • b) 
      de noodzaak de dienstige aanpassingen geleidelijk te doen verlopen;
    • c) 
      het feit dat de landbouwsector in de lidstaten nauw verweven is met de gehele economie.
 

III-228: Totstandkoming gemeenschappelijk landbouwbeleid

  • 1. 
    Om de in artikel III-227 genoemde doelstellingen te verwezenlijken wordt een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten tot stand gebracht.

    Naar gelang van de producten neemt deze ordening een van de volgende vormen aan:

    • a) 
      gemeenschappelijke regels inzake mededinging;
    • b) 
      verplichte coördinatie van de verschillende nationale marktorganisaties;
    • c) 
      een Europese marktorganisatie.
  • 2. 
    De gemeenschappelijke ordening in een der in lid 1 vermelde vormen kan alle maatregelen medebrengen welke noodzakelijk zijn om de in artikel III-227 genoemde doelstellingen te verwezenlijken, met name prijsregelingen, subsidies zowel voor de productie als voor het in de handel brengen der verschillende producten, systemen van voorraadvorming en opslag en gemeenschappelijke organisatorische voorzieningen voor de stabilisatie van de in- of uitvoer.

    De gemeenschappelijke ordening moet zich beperken tot het nastreven van de in artikel III-227 genoemde doelstellingen en iedere discriminatie tussen producenten of verbruikers in de Unie uitsluiten.

    Een eventueel gemeenschappelijk prijsbeleid moet op gemeenschappelijke criteria en op eenvormige berekeningswijzen berusten.

  • 3. 
    Om de in lid 1 bedoelde gemeenschappelijke ordening aan haar doel te laten beantwoorden, kunnen een of meer oriëntatie- en garantiefondsen voor de landbouw in het leven worden geroepen.

III-229: Voorzieningen voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid

Ter verwezenlijking van de in artikel III-227 genoemde doeleinden kunnen in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid met name maatregelen worden getroffen met betrekking tot:

  • a) 
    een doeltreffende coördinatie van hetgeen ondernomen wordt op het gebied van beroepsopleiding, landbouwkundig onderzoek en landbouwkundige voorlichting, welke coördinatie gemeenschappelijk gefinancierde projecten of instellingen kan omvatten;
  • b) 
    gemeenschappelijke acties voor de ontwikkeling van het verbruik van bepaalde producten.

III-230: Handel in landbouwproducten

  • 1. 
    De afdeling over regels betreffende de mededinging is op de voortbrenging van en de handel in landbouwproducten slechts in zoverre van toepassing, als bij Europese wet of kaderwet met inachtneming van de in artikel III-227 vermelde doelstellingen en overeenkomstig artikel III-231, lid 2, wordt bepaald.
  • 2. 
    De Raad kan op voorstel van de Commissie een Europese verordening of een Europees besluit vaststellen waarbij machtiging wordt gegeven tot het verlenen van steun:
    • a) 
      ter bescherming van door structurele of natuurlijke omstandigheden benadeelde bedrijven;
    • b) 
      in het kader van economische ontwikkelingsplannen.

III-231: Totstandbrenging en uitvoering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid

  • 1. 
    De Commissie doet voorstellen voor de totstandbrenging en de uitvoering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, waaronder begrepen de vervanging van nationale organisaties door een van de in artikel III-228, lid 1, genoemde vormen van gemeenschappelijke ordening en de uitvoering van de in deze afdeling bedoelde maatregelen.

    Deze voorstellen houden rekening met de samenhang van de in deze afdeling bedoelde landbouwaspecten.

  • 2. 
    Bij Europese wet of kaderwet wordt de in artikel III-228, lid 1, bedoelde gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten ingesteld en worden de overige bepalingen vastgesteld die nodig zijn om de doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid na te streven. De wet of kaderwet wordt vastgesteld na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité.
  • 3. 
    De Raad regelt op voorstel van de Commissie bij Europese verordening of bij Europees besluit de prijsbepaling, de heffingen, de steun en de kwantitatieve beperkingen, alsook de vaststelling en verdeling van de vangstmogelijkheden.
  • 4. 
    De in artikel III-228, lid 1, genoemde gemeenschappelijke ordening kan overeenkomstig lid 2 in de plaats worden gesteld van nationale marktorganisaties:
    • a) 
      indien de gemeenschappelijke ordening aan lidstaten die tegen deze maatregelen gekant zijn en die zelf over een nationale organisatie voor de betrokken productie beschikken, gelijkwaardige waarborgen biedt inzake de werkgelegenheid en de levensstandaard van de betrokken producenten, met inachtneming van de snelheid van de mogelijke aanpassingen en van de noodzakelijke specialisatie, en
    • b) 
      indien deze ordening het handelsverkeer binnen de Unie soortgelijke voorwaarden biedt als die welke op een nationale markt bestaan.
  • 5. 
    Indien voor bepaalde grondstoffen een gemeenschappelijke ordening in het leven wordt geroepen voordat er een gemeenschappelijke ordening voor de overeenkomstige verwerkte producten bestaat, mogen de betrokken grondstoffen die gebruikt worden voor de producten welke voor uitvoer naar derde landen zijn bestemd, van buiten de Unie worden ingevoerd.

III-232: Compenserende heffing

Wanneer in een lidstaat een product onder een nationale marktorganisatie valt of onder een binnenlandse regeling van gelijke werking welke een gelijksoortige productie in een andere lidstaat bij de concurrentiepositie nadelig beïnvloedt, leggen de lidstaten een compenserende heffing op de invoer van dat product uit de lidstaat waar de organisatie of de regeling bestaat, tenzij deze lidstaat een compenserende heffing op de uitvoer toepast.

De Commissie regelt bij Europese verordening of Europees besluit de hoogte van deze heffingen zodanig als nodig is om het evenwicht te herstellen. Zij kan eveneens machtiging verlenen tot het nemen van andere maatregelen waarvan zij de voorwaarden en wijze van toepassing vaststelt.


Toelichting Nederlandse regering

Het landbouwbeleid heeft in de artikelen III-225 tot en met III-232 ten opzichte van de bepalingen van het EG-Verdrag (artikelen 32 tot en met 38 EG-Verdrag) nauwelijks wijzigingen ondergaan.

Nieuw is wel dat expliciet in het Verdrag wordt opgenomen dat de Unie een gemeenschappelijk landbouw- en visserijbeleid (hierna: GLB en GVB) vaststelt en uitvoert (artikel III-225). Ook wordt in deze bepaling vastgelegd, dat verwijzingen naar het GLB of landbouw ook gezien moeten worden als verwijzingen naar het GVB of visserij (voorzover deze verwijzingen verenigbaar zijn met de bijzondere kenmerken van deze sector). Dit komt de zichtbaarheid van het GVB in het Grondwettelijk Verdrag ten goede.

Van belang is voorts dat ten aanzien van de gemeenschappelijke marktordening van de landbouwmarkt en de overige bepalingen die nodig zijn om de doelstellingen van het GLB en GVB na te streven, wordt besloten met gekwalificeerde meerderheid. Ook heeft het Europees Parlement een grotere rol gekregen; in plaats van een adviesrecht beschikt het over een medebeslissingsrecht. De besluiten die op grond van artikel III-231, derde lid, worden genomen, zoals onder meer over prijsbepaling, en vaststelling en verdeling van vangstmogelijkheden, vormen daarop echter een uitzondering; deze besluiten komen tot stand zonder betrokkenheid van het Europees Parlement. De toepassing van de medebeslissingsprocedure op vrijwel alle onderdelen van het GLB en GVB komt de door de regering gewenste democratisering van het besluitvormingsproces ten goede.

Ook is de invloed van het Europees Parlement vergroot doordat bij de begrotingsprocedure het onderscheid tussen verplichte en niet-verplichte uitgaven komt te vervallen (artikel III-404 i). Dit heeft onder andere tot gevolg dat het Europees Parlement een gelijkwaardige stem heeft bij het vaststellen van de landbouwbegroting.

Met succes heeft de regering zich ingezet voor het vergroten van de zichtbaarheid van het GVB in de relevante artikelen en een grotere rol voor het Europees Parlement bij de besluitvorming op GLB- en GVB-terrein. Desalniettemin had de regering graag een grondigere aanpassing en een modernisering van de doelstellingen verwezenlijkt gezien. Daarmee zou het Grondwettelijk Verdrag de hervormingen die de afgelopen jaren het landbouw- en visserijbeleid hebben gekenmerkt, beter weerspiegelen. Ook de Nederlandse pogingen om uit het oogpunt van transparantie eenduidig in het Verdrag op te nemen dat de mededingingsbepalingen op het gehele GLB en GVB van toepassing zijn, tenzij hier bij Europese wet of kaderwet een uitzondering op wordt gemaakt, zijn niet geslaagd.

In Bijlage I is een lijst met landbouwproducten opgenomen waarop de artikelen III-227 tot en met III-232 van toepassing zijn.