Artikel III-282: Geen bevoegdheid inzake gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid
Het Hof van Justitie is niet bevoegd ten aanzien van de artikelen I-391 en I-402 en van de bepalingen van hoofdstuk II van titel V van Deel III betreffende het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid.
Het Hof van Justitie is evenwel niet bevoegd om kennis te nemen van beroepen die onder de in artikel III-2703, lid 4, bedoelde voorwaarden worden ingesteld betreffende het toezicht op de wettigheid van beperkende maatregelen jegens natuurlijke personen of rechtspersonen, die door de Raad op grond van artikel III-1934 zijn vastgesteld.
Het Hof van Justitie is niet bevoegd ten aanzien van de artikelen I-395 en I-406 en van de bepalingen van hoofdstuk II van titel V van deel III betreffende het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid.
Het Hof van Justitie is niet bevoegd ten aanzien van de artikelen I-391 en I-402 en van de bepalingen van hoofdstuk II van titel V van Deel III betreffende het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid.
Het Hof van Justitie is evenwel niet bevoegd om kennis te nemen van beroepen die onder de in artikel III-2703, lid 4, bedoelde voorwaarden worden ingesteld betreffende het toezicht op de wettigheid van beperkende maatregelen jegens natuurlijke personen of rechtspersonen, die door de Raad op grond van artikel III-1934 zijn vastgesteld.
Het Hof van Justitie van de Europese Unie is niet bevoegd ten aanzien van de artikelen I-397 en I-408 en de bepalingen van hoofdstuk II van titel V betreffende het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en artikel III-1949 voorzover het betrekking heeft op het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid.
Het Hof is evenwel bevoegd om toezicht te houden op de naleving van artikel III-20910 en uitspraak te doen inzake beroepen die worden ingesteld betreffende het toezicht op de wettigheid van Europese besluiten houdende beperkende maatregelen jegens natuurlijke personen of rechtspersonen, die door de Raad zijn vastgesteld op grond van hoofdstuk II van titel V. [**]
Noot [**] PDC
In de voorbereiding op de IGC-Raad van 14 juni 2004 (document CIG 79/04) is de verwijzing naar artikel III-270 in de tweede paragraaf gesneuveld.
De tekst van de tweede paragraaf luidde:
"Het Hof is evenwel bevoegd om toezicht te houden op de naleving van artikel III-20910 en uitspraak te doen inzake beroepen die onder de in artikel III-27011 , lid 4, bedoelde voorwaarden worden ingesteld betreffende het toezicht op de wettigheid van Europese besluiten houdende beperkende maatregelen jegens natuurlijke personen of rechtspersonen, die door de Raad op grond van hoofdstuk II van titel V zijn vastgesteld. "
Het Hof van Justitie van de Europese Unie is niet bevoegd ten aanzien van de artikelen I-4012 en I-4113 en van de bepalingen van titel V, hoofdstuk II, betreffende het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en artikel III-29314 voorzover het betrekking heeft op het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid.
Het Hof is evenwel bevoegd om toezicht te houden op de naleving van artikel III-30815 en uitspraak te doen inzake beroepen die onder de in artikel III-365, lid 416, bepaalde voorwaarden worden ingesteld betreffende het toezicht op de wettigheid van Europese besluiten houdende beperkende maatregelen jegens natuurlijke personen of rechtspersonen, die door de Raad op grond van titel V, hoofdstuk II, zijn vastgesteld.
- 1.1. De Europese Unie voert een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid dat berust op de ontwikkeling van de wederzijdse politieke solidariteit van de lidstaten, de vaststelling van aangelegenheden die van algemeen belang zijn en de totstandbrenging van een steeds toenemende convergentie van het optreden van de lidstaten.
- 2.1. Het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid is een integrerend deel van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. Het voorziet de Unie van een operationeel vermogen dat op civiele en militaire middelen steunt. De Unie kan deze gebruiken in het kader van buiten het grondgebied van de Unie uit te voeren missies met het oog op handhaving van de vrede, conflictpreventie en versterking van de internationale veiligheid overeenkomstig de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties. Bij de uitvoering van deze taken wordt gebruik gemaakt van de door de lidstaten beschikbaar te stellen vermogens.
- 3.1. Het Hof van Justitie gaat de wettigheid na van de Europese wetten en kaderwetten, van de handelingen van de Raad van Ministers, de Europese Commissie en de Europese Centrale Bank, voorzover het geen aanbevelingen of adviezen betreft, en van de handelingen van het Europees Parlement die beogen rechtsgevolgen tegenover derden te hebben. Het Hof van Justitie gaat ook de wettigheid na van de handelingen van de organen of bureaus van de Unie die beogen rechtsgevolgen tegenover derden te hebben.
- 4.1. Het internationaal optreden van de Unie berust op en is gericht op de wereldwijde verspreiding van de beginselen die aan de oprichting, de ontwikkeling en de uitbreiding van de Unie ten grondslag liggen: de democratie, de rechtsstaat, de universaliteit en de ondeelbaarheid van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, de eerbiediging van de menselijke waardigheid, de beginselen van gelijkheid en solidariteit en de naleving van het internationaal recht overeenkomstig de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties. De Unie streeft ernaar betrekkingen te ontwikkelen en partnerschappen aan te gaan met derde landen en met de mondiale, internationale en regionale organisaties die deze waarden delen. Zij bevordert multilaterale oplossingen voor gemeenschappelijke problemen, met name in het kader van de Verenigde Naties.
- 5.1. De Europese Unie voert een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid dat is gebaseerd op de ontwikkeling van de wederzijdse politieke solidariteit van de lidstaten, de inventarisatie van aangelegenheden van algemeen belang en de totstandbrenging van een steeds toenemende mate van convergentie van het optreden van de lidstaten.
- 6.1. Het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid maakt integrerend deel uit van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. Daardoor beschikt de Unie over een operationeel vermogen dat gebaseerd is op civiele en militaire middelen. De Unie kan deze gebruiken in het kader van buiten het grondgebied van de Unie uitgevoerde missies met het oog op handhaving van de vrede, conflictpreventie en versterking van de internationale veiligheid overeenkomstig de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties. Bij de uitvoering van deze taken wordt gebruik gemaakt van de door de lidstaten beschikbaar gestelde vermogens.
- 7.1. De Europese Unie voert een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid dat berust op de ontwikkeling van de wederzijdse politieke solidariteit van de lidstaten, de vaststelling van aangelegenheden die van algemeen belang zijn en de totstandbrenging van een steeds toenemende convergentie van het optreden van de lidstaten.
- 8.1. Het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid is een integrerend deel van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. Het voorziet de Unie van een operationeel vermogen dat op civiele en militaire middelen steunt. De Unie kan deze gebruiken in het kader van buiten het grondgebied van de Unie uit te voeren missies met het oog op handhaving van de vrede, conflictpreventie en versterking van de internationale veiligheid overeenkomstig de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties. Bij de uitvoering van deze taken wordt gebruik gemaakt van de door de lidstaten beschikbaar te stellen vermogens.
- 9.1. De Europese Raad stelt op basis van de in artikel III-193 vermelde beginselen en doelstellingen de strategische belangen en doelstellingen van de Unie vast.
- 10.De uitvoering van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid laat de toepassing onverlet van de procedures en de respectieve omvang van de bevoegdheden van de instellingen, waarin de Grondwet voorziet voor de uitoefening van de in de artikelen I-12 tot en met I-14, en I-16 genoemde bevoegdheden van de Unie.
- 11.1. Het Hof van Justitie van de Europese Unie gaat de wettigheid na van de Europese wetten en kaderwetten, van de handelingen van de Raad, de Commissie en de Europese Centrale Bank, voorzover het geen aanbevelingen of adviezen betreft, alsmede van de handelingen van het Europees Parlement en van de Europese Raad die beogen rechtsgevolgen tegenover derden te hebben. Het Hof van Justitie gaat ook de wettigheid na van de handelingen van de organen of instanties van de Unie waarmee rechtsgevolgen ten aanzien van derden worden beoogd. [*] [**]
- 12.1. De Europese Unie voert een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid dat berust op de ontwikkeling van de wederzijdse politieke solidariteit van de lidstaten, de bepaling van de aangelegenheden van algemeen belang en de totstandbrenging van een steeds toenemende convergentie van het optreden van de lidstaten.
- 13.1. Het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid is een integrerend deel van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. Het voorziet de Unie van een operationeel vermogen dat op civiele en militaire middelen steunt. De Unie kan daarvan gebruik maken voor missies buiten het grondgebied van de Unie met het oog op vredeshandhaving, conflictpreventie en versterking van de internationale veiligheid overeenkomstig de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties. De uitvoering van deze taken berust op de door de lidstaten beschikbaar gestelde vermogens.
- 14.1. De Europese Raad stelt op basis van de in artikel III-292 vermelde beginselen en doelstellingen de strategische belangen en doelstellingen van de Unie vast.
- 15.De uitvoering van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid heeft geen gevolgen voor de toepassing van de procedures en de respectieve omvang van de bevoegdheden van de instellingen, waarin de Grondwet voorziet voor de uitoefening van de in de artikelen I-13 tot en met I-15, en I-17 bedoelde bevoegdheden van de Unie.
- 16.1. Het Hof van Justitie van de Europese Unie gaat de wettigheid na van de Europese wetten en kaderwetten, van de handelingen van de Raad, de Commissie en de Europese Centrale Bank, voorzover het geen aanbevelingen of adviezen betreft, alsmede van de handelingen van het Europees Parlement en van de Europese Raad die beogen rechtsgevolgen tegenover derden te hebben. Het gaat ook de wettigheid na van de handelingen van de organen of instanties van de Unie waarmee rechtsgevolgen ten aanzien van derden worden beoogd.