Artikel II-49: Legaliteitsbeginsel en evenredigheidsbeginsel inzake delicten en straffen

    • Europese Conventie III (juli 2003)
    • Deel II: Het Handvest van Grondrechten van de Unie
    • Titel VI - Rechtspleging
II-48
Artikel II-49
II-50

Contents

  1. Ontwikkeling artikel
  2. Toelichting
  • 1. 
    Niemand mag worden veroordeeld wegens een handelen of nalaten dat geen strafbaar feit naar nationaal of internationaal recht uitmaakte ten tijde dat het handelen of na laten geschiedde. Evenmin mag een zwaardere straf worden opgelegd dan die welke ten tijde van het begaan van het strafbare feit van toepassing was. Indien de wet na het begaan van het strafbare feit in een lichtere straf voorziet, dan is die van toepassing.
  • 2. 
    Dit artikel staat niet de berechting en bestraffing in de weg van iemand die schuldig is aan een handelen of nalaten dat ten tijde van het handelen of nalaten een misdrijf was volgens de door de volkerengemeenschap erkende algemene beginselen.
  • 3. 
    De zwaarte van de straf mag niet onevenredig zijn aan het strafbare feit.

1.

Ontwikkeling artikel

1994
Artikel 19: Niet-retroactiviteit

Niemand kan verantwoordelijk worden gesteld voor handelingen of nalatigheden waarvoor men op grond van de wetsvoorschriften die ten tijde van de handeling of nalatigheid van kracht waren niet aansprakelijk was bevonden.

2003
Artikel II-49: Legaliteitsbeginsel en evenredigheidsbeginsel inzake delicten en straffen
  • 1. 
    Niemand mag worden veroordeeld wegens een handelen of nalaten dat geen strafbaar feit naar nationaal of internationaal recht uitmaakte ten tijde dat het handelen of na laten geschiedde. Evenmin mag een zwaardere straf worden opgelegd dan die welke ten tijde van het begaan van het strafbare feit van toepassing was. Indien de wet na het begaan van het strafbare feit in een lichtere straf voorziet, dan is die van toepassing.
  • 2. 
    Dit artikel staat niet de berechting en bestraffing in de weg van iemand die schuldig is aan een handelen of nalaten dat ten tijde van het handele n of nalaten een misdrijf was volgens de door de volkerengemeenschap erkende algemene beginselen.
  • 3. 
    De zwaarte van de straf mag niet onevenredig zijn aan het strafbare feit.

2.

Toelichting

In dit artikel wordt de klassieke regel van de niet-terugwerkende kracht van wetten en sancties op strafrechtelijk gebied overgenomen. De regel van de terugwerkende kracht van de mildere strafwet, die in tal van lidstaten bestaat en die vervat is in artikel 15 van het Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, is hieraan toegevoegd.

Artikel 7 van het EVRM luidt als volgt:

"1. Niemand mag worden veroordeeld wegens een handelen of nalaten, dat geen strafbaar feit naar nationaal of internationaal recht uitmaakte ten tijde dat het handelen of nalaten geschiedde. Evenmin mag een zwaardere straf worden opgelegd dan die, die ten tijde van het begaan van het strafbare feit van toepassing was.

  • 2. 
    Dit artikel staat niet in de weg aan de berechting en bestraffing van iemand, die schuldig is aan een handelen of nalaten, dat ten tijde van het handelen of nalaten, een misdrijf was overeenkomstig de algemene rechtsbeginselen die door de beschaafde volken worden erkend.".

In lid 2 is alleen het woord "beschaafde" geschrapt, waardoor de inhoud van dit lid, dat vooral betrekking heeft op misdrijven tegen de menselijkheid, niet verandert. Overeenkomstig artikel 52, lid 31, heeft het gewaarborgde recht dus dezelfde inhoud en reikwijdte als het door het EVRM gewaarborgde recht.

Lid 3 behelst het algemene beginsel van de evenredigheid van strafbare feiten en straffen, dat is vastgelegd in de constitutionele tradities die de lidstaten gemeen hebben en in de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen.

2003
Artikel II-49: Legaliteitsbeginsel en evenredigheidsbeginsel inzake delicten en straffen
  • 1. 
    Niemand mag worden veroordeeld wegens een handelen of nalaten dat geen strafbaar feit naar nationaal of internationaal recht uitmaakte ten tijde dat het handelen of na laten geschiedde. Evenmin mag een zwaardere straf worden opgelegd dan die welke ten tijde van het begaan van het strafbare feit van toepassing was. Indien de wet na het begaan van het strafbare feit in een lichtere straf voorziet, dan is die van toepassing.
  • 2. 
    Dit artikel staat niet de berechting en bestraffing in de weg van iemand die schuldig is aan een handelen of nalaten dat ten tijde van het handelen of nalaten een misdrijf was volgens de door de volkerengemeenschap erkende algemene beginselen.
  • 3. 
    De zwaarte van de straf mag niet onevenredig zijn aan het strafbare feit.
2003
Artikel II-49: Legaliteitsbeginsel en evenredigheidsbeginsel inzake delicten en straffen
  • 1. 
    Niemand mag worden veroordeeld wegens een handelen of nalaten dat geen strafbaar feit naar nationaal of internationaal recht uitmaakte ten tijde van het handelen of nalaten. Evenmin mag een zwaardere straf worden opgelegd dan die welke ten tijde van het begaan van het strafbare feit van toepassing was. Indien de wet na het begaan van het strafbare feit in een lichtere straf voorziet, dan is die van toepassing.
  • 2. 
    Dit artikel staat niet de berechting en bestraffing in de weg van iemand die schuldig is aan een handelen of nalaten dat ten tijde van het handelen of nalaten een misdrijf was volgens de door de volkerengemeenschap erkende algemene beginselen.
  • 3. 
    De zwaarte van de straf mag niet onevenredig zijn aan het strafbare feit.

 

Toelichting

In dit artikel wordt de klassieke regel van de niet-terugwerkende kracht van wetten en sancties op strafrechtelijk gebied overgenomen. De regel van de terugwerkende kracht van de mildere strafwet, die in tal van lidstaten bestaat en die vervat is in artikel 15 van het Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, is hieraan toegevoegd.

Artikel 7 van het EVRM luidt als volgt:

"1. Niemand mag worden veroordeeld wegens een handelen of nalaten, dat geen strafbaar feit naar nationaal of internationaal recht uitmaakte ten tijde dat het handelen of nalaten geschiedde. Evenmin mag een zwaardere straf worden opgelegd dan die, die ten tijde van het begaan van het strafbare feit van toepassing was.

  • 2. 
    Dit artikel staat niet in de weg aan de berechting en bestraffing van iemand, die schuldig is aan een handelen of nalaten, dat ten tijde van het handelen of nalaten, een misdrijf was overeenkomstig de algemene rechtsbeginselen die door de beschaafde volken worden erkend.".

In lid 2 is alleen het woord "beschaafde" geschrapt, waardoor de inhoud van dit lid, dat vooral betrekking heeft op misdrijven tegen de menselijkheid, niet verandert. Overeenkomstig artikel 52, lid 3, heeft het gewaarborgde recht dus dezelfde inhoud en reikwijdte als het door het EVRM gewaarborgde recht.

Lid 3 behelst het algemene beginsel van de evenredigheid van strafbare feiten en straffen, dat is vastgelegd in de constitutionele tradities die de lidstaten gemeen hebben en in de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen.

2004
Artikel II-109: Legaliteitsbeginsel en evenredigheidsbeginsel inzake delicten en straffen
  • 1. 
    Niemand mag worden veroordeeld wegens een handelen of nalaten dat geen strafbaar feit naar nationaal of internationaal recht uitmaakte ten tijde van het handelen of nalaten. Evenmin mag een zwaardere straf worden opgelegd dan die welke ten tijde van het begaan van het strafbare feit van toepassing was. Indien de wet na het begaan van het strafbare feit in een lichtere straf voorziet, is die van toepassing.
  • 2. 
    Dit artikel staat niet de berechting en bestraffing in de weg van iemand die schuldig is aan een handelen of nalaten dat ten tijde van het handelen of nalaten een misdrijf was volgens de door de volkerengemeenschap erkende algemene beginselen.
  • 3. 
    De zwaarte van de straf mag niet onevenredig zijn aan het strafbare feit.
 

  • 1. 
    1. Beperkingen op de uitoefening van de in dit Handvest erkende rechten en vrijheden moeten bij wet worden gesteld en de wezenlijke inhoud van die rechten en vrijheden eerbiedigen. Met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel kunnen alleen beperkingen worden gesteld, indien zij noodzakelijk zijn en daadwerkelijk aan door de Unie erkende doelstellingen van algemeen belang of aan de eisen van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen beantwoorden.