Artikel II-45: Vrijheid van verkeer en van verblijf

    • Europese Conventie III (juli 2003)
    • Deel II: Het Handvest van Grondrechten van de Unie
    • Titel V - Burgerschap
II-44
Artikel II-45
II-46

Contents

  1. Ontwikkeling artikel
  2. Toelichting
  • 1. 
    Iedere burger van de Unie heeft het recht zich vrij op het grondgebied van de lidstaten te verplaatsen en er vrij te verblijven.
  • 2. 
    De vrijheid van verkeer en van verblijf kan overeenkomstig de Grondwet worden toegekend aan onderdanen van derde landen die legaal op het grondgebied van een lidstaat verblijven.

1.

Ontwikkeling artikel

1994
Artikel 6: Vrij verkeer van de burgers

Iedere burger van de Unie geniet de vrijheid van verkeer en het recht zijn woon- of verblijfplaats te kiezen op het grondgebied van de lid-staten. Hij kan er de activiteit van zijn keuze uitoefenen onder dezelfde voorwaarden als de burgers van de betreffende lid-staat, behoudens de beperkingen die van toepassing zijn op overheidsfuncties die samenhangen met de uitoefening van het openbaar gezag.

De Unie draagt ertoe bij gelijke kansen te waarborgen, met name door de belemmeringen voor het daadwerkelijke genot en de daadwerkelijke uitoefening van de aan de burger verleende rechten weg te nemen.

Het staat iedere burger vrij de Unie te verlaten en opnieuw te betreden.

De burgers van de Unie, alsmede de burgers uit derde landen en de staatlozen die in de Unie woonachtig zijn, hebben het recht zich in geval van wanbestuur te wenden tot een door het Europees Parlement benoemde ombudsman of een verzoekschrift in te dienen bij het Europees Parlement.

2003
Artikel II-45: Vrijheid van verkeer en van verblijf
  • 1. 
    Iedere burger van de Unie heeft het recht zich vrij op het grondgebied van de lidstaten te verplaatsen en er vrij te verblijven.
  • 2. 
    De vrijheid van verkeer en van verblijf kan overeenkomstig de Grondwet worden toegekend aan onderdanen van derde landen die legaal op het grondgebied van een lidstaat verblijven.

2.

Toelichting

Het in lid 1 gewaarborgde recht is het recht dat door artikel [I-8, eerste streepje] van de Grondwet gewaarborgd is (zie ook de rechtsgrondslag in artikel [III-6]1 en het arrest van het Hof van Justitie van 17 september 2002, zaak C-413/99, Baumbast, Jurispr. 2002, blz. 709). Overeenkomstig artikel 52, lid 22, van het Handvest vindt het toepassing onder de voorwaarden en binnen de grenzen die worden beschreven in deel III van de Grondwet.

Lid 2 memoreert de bevoegdheid die krachtens de artikelen [III-161 tot en met III-163] van de Grondwet aan de Unie verleend is. Daaruit volgt dat de toekenning van dat recht afhankelijk is van de uitoefening van deze bevoegdheid door de instellingen.

2003
Artikel II-45: Vrijheid van verkeer en van verblijf
  • 1. 
    Iedere burger van de Unie heeft het recht zich vrij op het grondgebied van de lidstaten te verplaatsen en er vrij te verblijven.
  • 2. 
    De vrijheid van verkeer en van verblijf kan overeenkomstig de Grondwet worden toegekend aan onderdanen van derde landen die legaal op het grondgebied van een lidstaat verblijven.
2003
Artikel II-45: Vrijheid van verkeer en van verblijf
  • 1. 
    Iedere burger van de Unie heeft het recht zich vrij op het grondgebied van de lidstaten te verplaatsen en er vrij te verblijven.
  • 2. 
    De vrijheid van verkeer en van verblijf kan overeenkomstig de Grondwet worden toegekend aan onderdanen van derde landen die legaal op het grondgebied van een lidstaat verblijven.

 

Toelichting

Het in lid 1 gewaarborgde recht is het recht dat door artikel [83, eerste streepje] van de Grondwet gewaarborgd is (zie ook de rechtsgrondslag in artikel [III-9]4 en het arrest van het Hof van Justitie van 17 september 2002, zaak C-413/99, Baumbast, Jurispr. 2002, blz. 709). Overeenkomstig artikel 525, lid 2, van het Handvest vindt het toepassing onder de voorwaarden en binnen de grenzen die worden beschreven in deel III van de Grondwet.

Lid 2 memoreert de bevoegdheid die krachtens de artikelen [III-166 tot en met III-168] van de Grondwet aan de Unie verleend is. Daaruit volgt dat de toekenning van dat recht afhankelijk is van de uitoefening van deze bevoegdheid door de instellingen.

2004
Artikel II-105: Vrijheid van verkeer en van verblijf
  • 1. 
    Iedere burger van de Unie heeft het recht zich vrij op het grondgebied van de lidstaten te verplaatsen en er vrij te verblijven.
  • 2. 
    De vrijheid van verkeer en van verblijf kan overeenkomstig de Grondwet worden toegekend aan onderdanen van derde landen die legaal op het grondgebied van een lidstaat verblijven.
 

  • 1. 
    1. Indien een optreden van de Unie noodzakelijk blijkt om de in [artikel I-8] bedoelde doelstelling van het recht van vrij verkeer en vrij verblijf voor elke burger van de Unie te verwezenlijken en de Grondwet niet in de daartoe vereiste bevoegdheden voorziet, kan bij Europese wet of kaderwet de uitoefening van dit recht worden vergemakkelijkt.
     
  • 2. 
    1. Beperkingen op de uitoefening van de in dit Handvest erkende rechten en vrijheden moeten bij wet worden gesteld en de wezenlijke inhoud van die rechten en vrijheden eerbiedigen. Met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel kunnen alleen beperkingen worden gesteld, indien zij noodzakelijk zijn en daadwerkelijk aan door de Unie erkende doelstellingen van algemeen belang of aan de eisen van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen beantwoorden.
     
  • 3. 
    1. Eenieder die de nationaliteit van een lidstaat bezit, is burger van de Unie. Het burgerschap van de Unie staat naast het nationale burgerschap en treedt niet in de plaats daarvan.
     
  • 4. 
    1. Indien een optreden van de Unie noodzakelijk blijkt om de uitoefening van het in de artikelen I-8, lid 2, onder a), bedoelde recht van vrij verkeer en vrij verblijf voor iedere burger van de Unie te vergemakkelijken en de Grondwet niet in de daartoe vereiste bevoegdheden voorziet, kunnen bij Europese wet of kaderwet maatregelen daartoe worden vastgesteld.
     
  • 5. 
    1. Beperkingen op de uitoefening van de in dit Handvest erkende rechten en vrijheden moeten bij wet worden gesteld en de wezenlijke inhoud van die rechten en vrijheden eerbiedigen. Met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel kunnen alleen beperkingen worden gesteld, indien zij noodzakelijk zijn en daadwerkelijk beantwoorden aan door de Unie erkende doelstellingen van algemeen belang of aan de eisen van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.