Artikel II-15: Vrijheid van beroep en recht om te werken

    • Europese Conventie II (mei-juni 2003)
    • Deel II: Het Handvest van Grondrechten van de Unie
    • Titel II - Vrijheden
II-14
Artikel II-15
II-16

Contents

  1. Toelichting
  2. Ontwikkeling artikel
  3. Toelichting
  • 1. 
    Eenieder heeft het recht te werken en een vrijelijk gekozen of aanvaard beroep uit te oefenen.
  • 2. 
    Iedere burger van de Unie is vrij om werk te zoeken, te werken, zich te vestigen of diensten te verrichten in iedere lidstaat.
  • 3. 
    Onderdanen van derde landen die op het grondgebied van de lidstaten mogen werken, hebben recht op arbeidsvoorwaarden die gelijkwaardig zijn aan die welke de burgers van de Unie genieten.

1.

Toelichting

De vrijheid van beroep, die in artikel 15, lid 1, is neergelegd, wordt erkend in de jurisprudentie van het Hof van Justitie (zie onder meer de arresten van 14 mei 1974, zaak 4/73, Nold, Jurispr. 1974, blz. 491, r.o. 12-14; van 13 december 1979, zaak 44/79, Hauer, Jurispr. 1979, blz. 3727; van 8 oktober 1986, zaak 234/85, Keller, Jurispr. 1986, blz. 2897, r.o. 8).

Dit lid is tevens geïnspireerd op artikel 1, lid 2, van het op 18 oktober 1961 ondertekende Europees Sociaal Handvest, dat door alle lidstaten is bekrachtigd, en op punt 4 van het Gemeenschapshandvest van de sociale grondrechten van de werknemers van 9 december 1989. Het begrip "arbeidsvoorwaarden" moet worden uitgelegd als in artikel [III-102]1 van de Grondwet.

Lid 2 noemt de drie vrijheden die in de artikelen [I-4]2 en [III-153, III-194 en III-265] van de Grondwet zijn gewaarborgd, namelijk het vrije verkeer van werknemers, de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten.

Lid 3 was gebaseerd op artikel 137, lid 3, vierde streepje, VEG, nu vervangen door artikel [III-99, lid 1, onder g)]6 van de Grondwet, en op artikel 19, punt 4, van het op 18 oktober 1961 ondertekende Europees Sociaal Handvest, dat door alle lidstaten is bekrachtigd. Artikel 52, lid 2, van het Handvest is derhalve van toepassing. De kwestie van de aanwerving van zeelieden die onderdaan zijn van een derde land voor de bemanning van schepen die de vlag voeren van een lidstaat van de Unie, wordt geregeld in het recht van de Unie en de nationale wetgevingen en praktijken.

2.

Ontwikkeling artikel

1994
Artikel 11: Vrijheid van beroep en arbeidsomstandigheden
  • a) 
    De Unie erkent het recht op arbeid; de Unie en haar lid-staten nemen de noodzakelijke maatregelen, opdat dit recht daadwerkelijk kan worden uitgeoefend.
  • b) 
    Eenieder heeft het recht op de vrije keuze van beroep en arbeidsplaats en op de vrije uitoefening van zijn beroep.
  • c) 
    Aan niemand kan om willekeurige redenen arbeid ontnomen worden en niemand mag tot het verrichten van een bepaalde arbeid gedwongen worden.
2003
Artikel II-15: Vrijheid van beroep en recht om te werken
  • 1. 
    Eenieder heeft het recht te werken en een vrijelijk gekozen of aanvaard beroep uit te oefenen.
  • 2. 
    Iedere burger van de Unie is vrij om werk te zoeken, te werken, zich te vestigen of diensten te verrichten in iedere lidstaat.
  • 3. 
    Onderdanen van derde landen die op het grondgebied van de lidstaten mogen werken, hebben recht op arbeidsvoorwaarden die gelijkwaardig zijn aan die welke de burgers van de Unie genieten.

3.

Toelichting

De vrijheid van beroep, die in artikel 15, lid 1, is neergelegd, wordt erkend in de jurisprudentie van het Hof van Justitie (zie onder meer de arresten van 14 mei 1974, zaak 4/73, Nold, Jurispr. 1974, blz. 491, r.o. 12-14; van 13 december 1979, zaak 44/79, Hauer, Jurispr. 1979, blz. 3727; van 8 oktober 1986, zaak 234/85, Keller, Jurispr. 1986, blz. 2897, r.o. 8).

Dit lid is tevens geïnspireerd op artikel 1, lid 2, van het op 18 oktober 1961 ondertekende Europees Sociaal Handvest, dat door alle lidstaten is bekrachtigd, en op punt 4 van het Gemeenschapshandvest van de sociale grondrechten van de werknemers van 9 december 1989. Het begrip "arbeidsvoorwaarden" moet worden uitgelegd als in artikel [III-102]1 van de Grondwet.

Lid 2 noemt de drie vrijheden die in de artikelen [I-4]2 en [III-153, III-194 en III-265] van de Grondwet zijn gewaarborgd, namelijk het vrije verkeer van werknemers, de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten.

Lid 3 was gebaseerd op artikel 137, lid 3, vierde streepje, VEG, nu vervangen door artikel [III-99, lid 1, onder g)]6 van de Grondwet, en op artikel 19, punt 4, van het op 18 oktober 1961 ondertekende Europees Sociaal Handvest, dat door alle lidstaten is bekrachtigd. Artikel 52, lid 2, van het Handvest is derhalve van toepassing. De kwestie van de aanwerving van zeelieden die onderdaan zijn van een derde land voor de bemanning van schepen die de vlag voeren van een lidstaat van de Unie, wordt geregeld in het recht van de Unie en de nationale wetgevingen en praktijken.

2003
Artikel II-15: De vrijheid van beroep en recht te werken
  • 1. 
    Eenieder heeft het recht te werken en een vrijelijk gekozen of aanvaard beroep uit te oefenen.
  • 2. 
    Iedere burger van de Unie is vrij, in iedere lidstaat werk te zoeken, te werken, zich te vestigen of diensten te verrichten.
  • 3. 
    Onderdanen van derde landen die op het grondgebied van de lidstaten mogen werken, hebben recht op arbeidsvoorwaarden die gelijkwaardig zijn aan die welke de burgers van de Unie genieten.
2003
Artikel II-15: De vrijheid van beroep en recht te werken
  • 1. 
    Eenieder heeft het recht te werken en een vrijelijk gekozen of aanvaard beroep uit te oefenen.
  • 2. 
    Iedere burger van de Unie is vrij, in iedere lidstaat werk te zoeken, te werken, zich te vestigen of diensten te verrichten.
  • 3. 
    Onderdanen van derde landen die op het grondgebied van de lidstaten mogen werken, hebben recht op arbeidsvoorwaarden die gelijkwaardig zijn aan die welke de burgers van de Unie genieten.

 

Toelichting

De vrijheid van beroep, die in artikel 15, lid 1, is neergelegd, wordt erkend in de jurisprudentie van het Hof van Justitie (zie onder meer de arresten van 14 mei 1974, zaak 4/73, Nold, Jurispr. 1974, blz. 491, r.o. 12-14; van 13 december 1979, zaak 44/79, Hauer, Jurispr. 1979, blz. 3727; van 8 oktober 1986, zaak 234/85, Keller, Jurispr. 1986, blz. 2897, r.o. 8).

Dit lid is tevens geïnspireerd op artikel 1, lid 2, van het op 18 oktober 1961 ondertekende Europees Sociaal Handvest, dat door alle lidstaten is bekrachtigd, en op punt 4 van het Gemeenschapshandvest van de sociale grondrechten van de werknemers van 9 december 1989. Het begrip "arbeidsvoorwaarden" moet worden uitgelegd als in artikel [III-107] van de Grondwet.

Lid 2 noemt de drie vrijheden die in de artikelen [4]7 en [III-188, III-229 en III-2910] van de Grondwet zijn gewaarborgd, namelijk het vrije verkeer van werknemers, de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten.

Lid 3 was gebaseerd op artikel 137, lid 3, vierde streepje, VEG, nu vervangen door artikel [III-104, lid 1, onder g)] van de Grondwet, en op artikel 19, punt 4, van het op 18 oktober 1961 ondertekende Europees Sociaal Handvest, dat door alle lidstaten is bekrachtigd. Artikel 52, lid 2, van het Handvest is derhalve van toepassing. De kwestie van de aanwerving van zeelieden die onderdaan zijn van een derde land voor de bemanning van schepen die de vlag voeren van een lidstaat van de Unie, wordt geregeld in het recht van de Unie en de nationale wetgevingen en praktijken.

2004
Artikel II-75: De vrijheid van beroep en het recht te werken
  • 1. 
    Eenieder heeft het recht te werken en een vrijelijk gekozen of aanvaard beroep uit te oefenen.
  • 2. 
    Iedere burger van de Unie is vrij, in iedere lidstaat werk te zoeken, er te werken, er zich te vestigen en er diensten te verrichten.
  • 3. 
    Onderdanen van derde landen die het toegestaan is op het grondgebied van de lidstaten te werken, hebben recht op arbeidsvoorwaarden die gelijkwaardig zijn aan die welke de burgers van de Unie genieten.
 

  • 1. 
    Ter verwezenlijking van de doelstellingen van [ex artikel 136] en onverminderd de andere bepalingen van de Grondwet, bevordert de Commissie de samenwerking tussen de lidstaten en vergemakkelijkt zij de coördinatie van hun optreden op alle onder [deze afdeling] vallende gebieden van de sociale politiek, met name op het terrein van:
     
  • 2. 
    1. Overeenkomstig de bepalingen van deze Grondwet verzekert de Unie binnen haar grenzen het vrije verkeer van personen, goederen, diensten en kapitaal, en de vrijheid van vestiging.
     
  • 3. 
    1. Werknemers hebben het recht om zich vrij te verplaatsen binnen de Unie.
     
  • 4. 
    In het kader van [deze afdeling] zijn beperkingen van de vrijheid van vestiging voor onderdanen van een lidstaat op het grondgebied van een andere lidstaat verboden. Dit verbod heeft eveneens betrekking op beperkingen betreffende de oprichting van agentschappen, filialen of dochterondernemingen door de onderdanen van een lidstaat die op het grondgebied van een lidstaat zijn gevestigd.
     
  • 5. 
    In het kader van [dit voormalige hoofdstuk] zijn de beperkingen op het vrij verrichten van diensten binnen de Unie verboden ten aanzien van de onderdanen der lidstaten die in een andere lidstaat zijn gevestigd dan die waarin degene gevestigd is te wiens behoeve de dienst wordt verricht.
     
  • 6. 
    1. Ter verwezenlijking van de doelstellingen van [voorheen artikel 136] wordt het optreden van de lidstaten op de volgende gebieden door de Unie ondersteund en aangevuld:
     
  • 7. 
    1. De Unie verzekert overeenkomstig de bepalingen van de Grondwet binnen haar grenzen het vrije verkeer van personen, diensten, goederen en kapitaal, en de vrijheid van vestiging.
     
  • 8. 
    1. Werknemers hebben het recht zich vrij binnen de Unie te verplaatsen.
     
  • 9. 
    In het kader van deze onderafdeling zijn beperkingen van de vrijheid van vestiging voor onderdanen van een lidstaat op het grondgebied van een andere lidstaat verboden. Dit verbod heeft tevens betrekking op beperkingen van de oprichting van agentschappen, filialen of dochterondernemingen door onderdanen van een lidstaat die zich op het grondgebied van een lidstaat hebben gevestigd.
     
  • 10. 
    In het kader van deze onderafdeling zijn beperkingen op het vrij verrichten van diensten binnen de Unie verboden ten aanzien van onderdanen van de lidstaten die zich in een andere lidstaat hebben gevestigd dan die waarin degene gevestigd is voor wie de dienst wordt verricht.