Artikel III-267: Schorsing lidmaatschapsrechten van de Unie

    • Europese Conventie II (mei-juni 2003)
    • Deel III: Beleid en werking van de Unie
    • Titel VI - De werking van de Unie
    • Hoofdstuk I - Instellingen
    • Afdeling 1 - Instellingen
    • Onderafdeling 5 - Het Hof van Justitie
III-266
Artikel III-267
III-268

De lidstaat ten aanzien waarvan krachtens artikel I-581 een constatering is gedaan door de Europese Raad of de Raad kan zich, binnen een maand na de datum van die constatering, alleen wegens schending van de procedurele bepalingen van dat artikel tot het Hof van Justitie richten.

1.

Ontwikkeling artikel

2003
Artikel III-267: Schorsing lidmaatschapsrechten van de Unie

De lidstaat ten aanzien waarvan krachtens artikel I-581 een constatering is gedaan door de Europese Raad of de Raad kan zich, binnen een maand na de datum van die constatering, alleen wegens schending van de procedurele bepalingen van dat artikel tot het Hof van Justitie richten.

2003
Artikel III-276: Schorsing lidmaatschapsrechten van de Unie

Op verzoek van de lidstaat ten aanzien waarvan de Europese Raad of de Raad van Ministers een constatering heeft gedaan krachtens artikel I-582, is het Hof van Justitie bevoegd uitspraak te doen over de louter procedurele bepalingen van dat artikel. Het Hof doet een uitspraak binnen een maand na de datum van de constatering.

2003
Artikel III-276: Schorsing lidmaatschapsrechten van de Unie

Het Hof van Justitie kan uitsluitend op verzoek van de lidstaat ten aanzien waarvan de Europese Raad of de Raad een constatering heeft gedaan en uitsluitend wat de naleving van de procedurele bepalingen van artikel I-583 betreft uitspraak doen over de rechtsgeldigheid van een handeling die door de Europese Raad of door de Raad krachtens artikel I-58 is vastgesteld.

Dit verzoek moet binnen een maand na de constatering worden gedaan. Het Hof doet een uitspraak binnen een maand na de datum van het verzoek.

2004
Artikel III-371: Schorsing lidmaatschapsrechten van de Unie

Het Hof van Justitie kan uitsluitend op verzoek van de lidstaat ten aanzien waarvan de Europese Raad of de Raad een constatering heeft gedaan en uitsluitend wat de naleving van de procedurele bepalingen van artikel I-594 betreft uitspraak doen over de wettigheid van een handeling die door de Europese Raad of door de Raad krachtens artikel I-59 is vastgesteld.

Dit verzoek moet binnen een maand na de constatering worden gedaan. Het Hof doet een uitspraak binnen een maand na de datum van het verzoek.


  • 1. 
    1. De Raad kan met een meerderheid van viervijfde van zijn leden, op een met redenen omkleed voorstel van eenderde van de lidstaten, het Europees Parlement of de Commissie, en na goedkeuring door het Europees Parlement, een besluit aannemen waarbij hij constateert dat er een duidelijk gevaar bestaat voor een ernstige schending van de in artikel 2 genoemde waarden door een lidstaat. Alvorens die constatering te doen, hoort de Raad de betrokken lidstaat en kan hij die lidstaat volgens dezelfde procedure aanbevelingen doen.
     
  • 2. 
    1. De Raad kan met een meerderheid van viervijfde van zijn leden, op een met redenen omkleed voorstel van eenderde van de lidstaten, van het Europees Parlement of van de Europese Commissie, en na goedkeuring door het Europees Parlement, bij Europees besluit constateren dat er een duidelijk gevaar bestaat voor een ernstige inbreuk door een lidstaat van de in artikel I-2 genoemde waarden. Alvorens die constatering te doen, hoort de Raad van Ministers de betrokken lidstaat en kan hij die lidstaat volgens dezelfde procedure aanbevelingen doen.
     
  • 3. 
    1. De Raad kan op een met redenen omkleed initiatief van eenderde van de lidstaten of van het Europees Parlement, of op voorstel van de Europese Commissie bij Europees besluit constateren dat er een duidelijk gevaar bestaat voor een ernstige inbreuk door een lidstaat op de in artikel I-2 genoemde waarden. De Raad besluit met een meerderheid van viervijfde van zijn leden, na goedkeuring door het Europees Parlement.
     
  • 4. 
    1. De Raad kan op een met redenen omkleed initiatief van eenderde van de lidstaten, op een met redenen omkleed initiatief van het Europees Parlement of op voorstel van de Commissie een Europees besluit vaststellen waarin wordt geconstateerd dat er een duidelijk gevaar bestaat voor een ernstige schending door een lidstaat van de in artikel I-2 bedoelde waarden. De Raad besluit met een meerderheid van viervijfde van zijn leden, na goedkeuring door het Europees Parlement.