Ph.J. Bachiene

Volgeling van Thorbecke¹ en vier jaar Tweede Kamerlid voor een Zeeuws district, die door koning Willem III werd gepasseerd voor de Algemene Rekenkamer, maar in 1862 wel staatsraad werd. Was voor hij Kamerlid werd belastingambtenaar. Lid van de eerste parlementaire enquêtecommissie², die onderzoek deed naar de zoutaccijns.

Thorbeckiaan
functie(s) in de periode 1849-1881: lid Tweede Kamer, lid Raad van State

• - 

  lid Tweede Kamer der Staten-Generaal, from 13 February 1849 until 20 August 1850 (voor het kiesdistrict Goes)
• - 

  lid Tweede Kamer der Staten-Generaal, from 7 October 1850 until 26 April 1853 (voor het kiesdistrict Goes)
• - 

  lid Provinciale Staten van Zeeland, from 6 November 1855 until 1 July 1856 (voor het kiesdistrict Hulst)
• - 

  directeur directie der registratie en domeinen voor Noord-Holland en Utrecht, from 30 April 1856 until 1 July 1862
• - 

  lid gemeenteraad van Amsterdam, from 3 September 1861 until 1 July 1862
• - 

  lid Raad van State, from 1 July 1862 until 14 March 1881 (benoemd bij K.B. van 27 juni 1862)

U ziet een selectie van de loopbaan. In de uitgebreide versie is de gehele loopbaan in te zien.

• - 

  rentmeester domeinen van de Algemeene Nederlandsche Maatschappij te Hontenisse, around 1842
• - 

  voorzitter Raad van Commissarissen Nationale Hypotheekbank, from 1861 until 1881
• - 

  lid Raad van Commissarissen Nederlandsche Crediet- en Depositobank
• - 

  lid bestuur Indisch Genootschap, around 1873

• - 

  lid parlementaire enquêtecommissie zoutaccijns (Tweede Kamer der Staten-Generaal), from 1852 until April 1853
• - 

  lid afdeling Financiën (Raad van State)
• - 

  lid afdeling Buitenlandse Zaken (Raad van State)
• - 

  lid afdeling Koloniën (Raad van State)

In de uitgebreide versie is een overzicht van de opleiding(en) opgenomen.

• - 

  Sprak in de Tweede Kamer onder meer over financiële onderwerpen, handel en scheepvaart, de Kieswet en de Provinciewet

• - 

  Behoorde in 1849 tot de vijf leden die tegen het Adres van Antwoord stemden, waarin wantrouwen tegen het zittende kabinet werd uitgesproken
• - 

  Werd in 1853 door de Tweede Kamer als eerste op de voordracht voor de Algemene Rekenkamer gezet. De Koning benoemde de tweede van de voordracht Pfister.

• - 

  Versloeg in 1848 en 1850 in het district Goes na herstemming J.J. van Deinse (cons.)
• - 

  Werd in 1853 bij de algemene verkiezingen verslagen door J.J. van Deinse (cons.)

• - 

  P. Hofland, "Leden van de raad. De Amsterdamse gemeenteraad 1814-1941"
• - 

  Ned. Patriciaat, 1915

In de uitgebreide versie zijn, indien bekend, de familierelaties opgenomen.

Uitgebreide biografieën van de huidige leden van de Eerste en Tweede Kamer zijn beschikbaar via parlement.com.

Voor de overige ruim 5000 biografieën geldt het volgende:

In het digitale biografisch archief van de Stichting PDC, partner van het Montesquieu Instituut, is een uitgebreide versie aanwezig met bijvoorbeeld partijpolitieke functies, maatschappelijke nevenfuncties, parlementaire activiteiten, opleiding en wetenswaardigheden. Voorlopig is het beschikbaar stellen van uitgebreide biografieën, en/of daarop gebaseerde statistische gegevens, opgeschort. Wilt u een uitgebreide biografie inzien? Laat het ons weten als u daar belangstelling voor heeft.

• 1. 

  Liberale staatsman. Hoogleraar in Gent en Leiden, die als voorzitter van de Grondwetscommissie in 1848 grondlegger was van onze parlementaire democratie. Kwam als Tweede Kamerlid al in 1844 met acht medeleden met een voorstel tot herziening van de Grondwet in democratische zin. Werd in 1848 door koning Willem II gevraagd een liberale Grondwet te ontwerpen. Hierdoor kwamen er rechtstreekse verkiezingen en ministeriële verantwoordelijkheid en werden parlementaire rechten uitgebreid. Leidde daarna drie keer een kabinet, waarbij hij onder meer de Kieswet, Gemeentewet en Provincie Wet tot stand bracht. Legde daarmee ook de basis voor de bestuurlijke organisatie met drie bestuurslagen. Zijn tweede kabinet zorgde voor instelling van de HBS en aanleg van de Nieuwe Waterweg. Had niet de sympathie van koning Willem III. Hoewel hij veel medestanders later van zich vervreemdde en soms weerstanden opriep, was hij ongetwijfeld de grootste staatsman van de negentiende eeuw.
   
• 2. 

  Is het belasten van zout bij de inslag doelmatig met het oog op de belangen van de schatkist en de nijverheid? Die vraag kwam op tijdens de schriftelijke voorbereiding van een wetsvoorstel over de zoutaccijns. In november 1852 werd daarop, na een voorstel van vijf leden, besloten hiervoor een parlementaire enquête in te stellen, de eerste uit de parlementaire geschiedenis.